Spelling blok 3 + 4 - 2KT Hoofdletters, meervoud zn, apostrof, weglatingsstreepje, afbreekstreepje

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Schrijf de volgende zin met hoofdletters:
"'s morgens moet mevrouw de Vries 25 kilometer fietsen. "

Schrijf de volgende zin met hoofdletters:
40% van de brabanders viert carnaval.

in het rijksmuseum hangt het schilderij van rembrandt. het museum is in amsterdam.

Wat is het meervoud van:
mama

Wat is het meervoud van:
baby

Wat is het meervoud van:
huis
staaf

Wat is het meervoud van:
spook
brok

Wat is het meervoud van:
zee

Gebruik je eigen voornaam in de volgende zin:
[jouw naam] tas.

Hij ontbijt ............ altijd om 7 uur.

1. sochtends
2. 's ochtends
3. s'ochtends

.... bril is kapot

1. Opa's
2. Opaas
3. Opas

De tas van ........ is stuk

1. Marlies
2. Marlies'
3. Marlie's

De monteur repareert 5 .... per dag

1. cvs
2. cv's
3. cvs'

Noteer korter. Gebruik waar het kan een weglatingsstreepje.
"voorspoed en tegenspoed"

Noteer korter. Gebruik waar het kan een weglatingsstreepje.
"lage huur en hoge huur"

Plaats een afbreekteken op de juiste plek
"A4'tje"

Plaats een afbreekteken op de juiste plek:
"fotootje"

Welke regel wordt gebruikt voor het spellen van het woord in hoofdletters?
"Hij VINDT haar wel leuk."

1. tegenwoordige tijd: ik-vorm +t
2. verleden tijd: ik-vorm +te(n)
3. verleden tijd: ik-vorm +de(n)
4. verleden tijd: voltooid deelwoord op +d

Welke regel wordt gebruikt voor het spellen van het woord in hoofdletters?
"Ze heeft in haar handen GEKLAPT."

1. tegenwoordige tijd: ik-vorm +t
2. verleden tijd: ik-vorm +te(n)
3. verleden tijd: ik-vorm +de(n)
4. verleden tijd: voltooid deelwoord op +t

Welke regel wordt gebruikt voor het spellen van het woord in hoofdletters?
"Haar moeder VERDEELDE de taart."

1. tegenwoordige tijd: ik-vorm +t
2. verleden tijd: ik-vorm +te(n)
3. verleden tijd: ik-vorm +de(n)
4. verleden tijd: voltooid deelwoord op +t

Welke regel wordt gebruikt voor het spellen van het woord in hoofdletters?
"We moesten gaan LOPEN."

1. verleden tijd: voltooid deelwoord
2. tegenwoordige tijd: hele werkwoord

De koe werd ..... (doden)

1. gedoodt
2. gedood
3. gedoot

Hij .... de koe. (doden)

1. dode
2. doode
3. doodde

De ...... koe (doden)

1. gedoodde
2. gedode

Leg uit waarom het "De gedode koe" is.

De ...... prijs.

1. gewonne
2. gewonnen

Hoe weet je dat het "De gewonnen prijs" is?

Gewass... groente met gekook.. aardappelen

1. gewasse, gekookte
2. gewassen, gekookten
3. gewasse, gekookten
4. gewassen, gekookte

De gang is ......

1. verbreet
2. verbreed
3. verbreedt

De .... gang.

1. verbreede
2. verbreedde
3. verbrede

Hij ..... de gang.

1. verbreede
2. verbreedde
3. verbrede