Ned_week20_vwo2_les 1_gramm_betrekvnw_

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
Terugblik 
Uitleg
Samen oefenen
Evalueren
Vooruitblik 
Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Hoe was de les gegaan?
Prima! 

Wat heb je geleerd?
Fictie

Wat was het huiswerk voor vandaag?
Poëzie, Fictie, opdracht 3, 4 en 5 (6 optioneel) (blz 194-196)

Reminder huiswerk
Denk aan het huiswerk voor vrijdag (08.30 uur inleveren online in teams/opdrachten). Noteer in een worddocument als je het werk online via Nieuw Nederlands gemaakt hebt.








Slide 3 - Diapositive

Lesdoel 
Je kunt betrekkelijke voornaamwoorden herkennen
Je kunt betrekkelijke voornaamwoorden gebruiken

Slide 4 - Diapositive

Het bestuur nam een beslissing... de trainer ontslagen moest worden.
A
die
B
dat

Slide 5 - Quiz

De beslissing...deze crisis ontstond, is vorig seizoen al genomen.
A
waardoor
B
die

Slide 6 - Quiz

De vraag... het team gaat trainen, moet snel beantwoord worden.
A
die
B
wie

Slide 7 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 8 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat


(welke of hetgeen)

Slide 9 - Diapositive

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (1)
De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 10 - Diapositive

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
'De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 11 - Question ouverte

Antwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.

Die = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
De boom = antecedent (die zegt iets over de boom)

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (2)
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar  van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Slide 13 - Diapositive

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden.

Slide 14 - Question ouverte

Antwoord
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Dat = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
het voetbalelftal = antecedent (dat zegt iets over het voetbalelftal )

Slide 15 - Diapositive

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (3)
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 16 - Diapositive

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 17 - Question ouverte

Antwoord
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Wie = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar een woord dat eerder genoemd is)
de juffrouw= antecedent (zegt iets over wie)

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (4)
Ik had tijdens LessonUp mjn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 19 - Diapositive

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
Ik had tijdens LessonUp mjn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 20 - Question ouverte

Antwoord
Ik had tijdens LessonUp mjn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

wat= betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar iets wat eerder genoemd is)
tijdens LessonUp mijn best gedaan = antecedent (zegt iets over wat)

Slide 21 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Dus...
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 22 - Diapositive

voorbeeld 1 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)

Slide 23 - Diapositive

Antwoord
Wie dit leest is gek.

Wie is geen vragend voornaamwoord, maar wie is een betrekkelijk voornaamwoord.
Wie kun je vervangen door: 'Diegene die dit leest, is gek.'
antecedent is ingesloten - namelijk 'diegene die' want diegene verwijst naar 'die' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 24 - Diapositive

voorbeeld 2 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)
Wat je daar eet, is ongezond.


Slide 25 - Diapositive

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wat je daar eet, is ongezond.

Slide 26 - Question ouverte

Antwoord
Wat je daar eet, is ongezond.

wat= betrekkelijk voornaamwoord
wat kun je vervangen door: Datgene wat je eet, is ongezond.
antecedent is ingesloten - namelijk 'datgene' want datgene verwijst naar 'dat' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 27 - Diapositive

Korte herhaling:
Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 28 - Diapositive

Open alvast Nieuw Nederlands: blz 181
(samen theorie lezen)

Slide 29 - Diapositive

Wat ging goed?
Wat kan er de volgende keer beter?

Slide 30 - Diapositive

De stof die wij volgende keer gaan behandelen is: verbanden tussen zinnen / persoonsvorm tt en vtd


Huiswerk, volgende week vrij 22 mei (voor 08.30 uur)
H6 Grammatica woordsoorten
Opdracht 1 en 2 (blz 181)

Poëzie en fictie C
, misdaad/criminaliteit
Fictie blz 204
Opdracht 2 en 3  


Wat nu?
Bij vragen blijf je online, anders ga je lekker aan de slag.
Veel succes!


Slide 31 - Diapositive

Wat is het huiswerk?
H6
Grammatica
Betrekkelijk voornaamwoord opdracht 1, 2 
Blz 181

Poëzie en fictie C
Fictie blz 204 
misdaad/criminaliteit
Opdracht 2 en 3 (leuke opdracht!)

 Af op 22 mei, de dag na Hemelvaartsdag











Slide 32 - Diapositive