3V T1 B3. Kruisingen

B3. Kruisingen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

B3. Kruisingen

Slide 1 - Diapositive

Vraag 1: Sommige mensen moeten niezen als ze ineens in fel licht kijken, zoals de jongen in afbeelding 3. Ongeveer een kwart van de mensen op aarde heeft hier last van. De precieze werking van deze reflex is nog onbekend. De jongen in de afbeelding heeft voor de niesreflex het genotype Dd.

A) Is de jongen heterozygoot of homozygoot voor de niesreflex?
B) Welk allel is dominant?
C) Hebben de ouders van de jongen ook een niesreflex als ze in fel licht kijken?

Slide 2 - Question ouverte

Wie is wie?

Op de foto’s zie je de fenotypen van vier personen, met variatie in huidtype en haarkleur. Het huidtype kan met of zonder sproeten zijn en de haarkleur kan donker of blond zijn (zie foto 1 en 3). Onder de foto’s zie je de lichaamscellen van deze personen schematisch getekend. Van Philip is zowel het genotype als het fenotype weergegeven voor deze twee eigenschappen, maar van Marloes, Milou en Pien is alleen het genotype bekend. Wie is wie op foto 2, 3 en 4?
Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 3 - Diapositive

Vraag 2: Lees de tekst ‘Wie is wie?’ uit de vorige dia.

A) Leid uit het fenotype van Philip af of de allelen voor donker haar en een huidtype met sproeten dominant of recessief zijn.
B) Geef per nummer aan wie bij welk nummer hoort.

Slide 4 - Question ouverte

Vraag 3: Bij mensen is de bruine oogkleur dominant (A) over de blauwe oogkleur (a). We kruisen een vrouw met blauwe ogen (aa) met een man met blauwe ogen (aa).
Hoe groot is de kans op een kind met bruine ogen? Maak gebruik van een kruisingsschema. Lever een foto in als jouw antwoord.

Slide 5 - Question ouverte

Vraag 4: We blijven bij de oogkleur: Bruin is dominant over blauw. Nu kruisen we een heterozygoot mannetje met een vrouwtje met blauwe ogen.

Wat is de kans nu op een kind met blauwe ogen? Denk aan de 3 stappen uit de aantekeningen en maak gebruik van een kruisingsschema. Lever jouw foto in als antwoord.

Slide 6 - Question ouverte

Vraag 5: Bij ratten zijn er twee verschillende haarkleuren: zwart en wit. Wanneer we een zwarte met een witte rat kruisen ontstaan er allemaal zwarte nakomelingen.

A) Wat is de dominante kleur?
B ) Wat is het genotype van de witte rat?

Slide 7 - Question ouverte

Vraag 6: Oke, we gaan een klein leveltje omhoog.

Bij de fruitvlieg is het gen voor grijze lichaamskleur (G) dominant over het gen voor zwarte lichaamskleur (g).

Twee vliegen werden gekruist en kregen 158 grijze en 49 zwarte nakomelingen. Hoe is de erfelijke aanleg van deze ouders? Maak gebruik van kruisingsschema's. Lever een foto in als jouw antwoord.

Slide 8 - Question ouverte

Vraag 7: Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.

Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn? Maak gebruik van een kruisingsschema. Lever een foto in als jouw antwoord.

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Leest de tekst 'spierziekte' in afbeelding 4.
met een kruisingsschema kun je berekenen hoe groot de kans is dat een kind van Guus en Maaike een ernstige ziekte krijgt.
P= genotype van ouders
F1= eerste generatie nakomelingen
Voeg een foto toe van je kruisinsschema

Slide 11 - Question ouverte

Hoe groot is de kans dat hun kind de spierziekte heeft?
Kies uit: 0% - 25%- 50% - 75% - 100%

Slide 12 - Question ouverte

Hoe groot is de kans dat hun kind drager zou zijn van de spierziekte?
Kies uit: 0% - 25%- 50% - 75% - 100%

Slide 13 - Question ouverte

Hoe groot is de kans dat het SMA-allel niet voorkomt in het genotype van hun kind ?
Kies uit: 0% - 25%- 50% - 75% - 100%

Slide 14 - Question ouverte

Gebruik bij deze opdracht nogmaals de tekst 'spierziekte' in afbeelding 4. Van een ouderpaar is alleen de vader drager van het SMA-allel, de moeder draagt het allel niet in zich.
P= genotype van ouders
F1= eerste generatie nakomelingen
Voeg een foto toe van je kruisingsschema

Slide 15 - Question ouverte

Moeten deze ouders zich zorgen maken of hun kind de ziekte heeft?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Hoe groot is bij hen de kans op een kind dat drager is van de spierziekte ?
Kies uit: 0% - 25%- 50% - 75% - 100%

Slide 17 - Question ouverte