Wiederholung regelmatige werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Wiederholung

regelmatige werkwoorden

(schwache Verben)

Wat is een zwak werkwoord?

• Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering

• Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
  

Zwakke werkwoorden

• ...zijn regelmatig

• ...worden volgens een vast schema vervoegd

• Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Ezelsbruggetje

Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

• (FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Hoe krijg je de stam?

In het Duits krijg je de stam door

van het hele werkwoord.......

• de -en of -n (als er geen 'e' voor staat) weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Voorbeeld: machen (doen, maken)

(ik)

(hij)

(hij/zij/het)      (wij)

(jullie) 

(zij/u)   

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

mach e              

mach st 

mach t 

mach en

mach t

mach en

Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?

In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.

In het Duits is dit

• ge- + stam + -t

Bijv: machen > gemacht;  spielen > gespielt.

Zwakke werkwoorden NR. 2

0

Bijzonderheden

Stam eindigt op -d of -t  òf

stam eindigt op -m of -n na medeklinker:

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken)

Voorbeelden

reden (= praten)  >

atmen (= ademen) >      

du red est

er red et / sie red et 

ihr red er  

du atm est                                 er atm et / sie atm et 

ihr atm et

Dus:

Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

• dan komt er bij du alleen een 't' achter de stam

(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Beispiel: ich salze das Essen, du salz-t das Essen (niet: du salz-st!!)

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)

1. er spielt
2. er spielst
3. du spielst
4. du spielt

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)

1. ihr kauft
2. sie kauft
3. er kauft
4. du kauft

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?

1. gekaufen
2. gekauft
3. gekauftet
4. gekaufd

du (lachen).

1. lache
2. lachst
3. lachest
4. lacht

ich (spielen)

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

Ich (hören) gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Ich ______ in Tilburg.

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne
4. wohnt

Wo ________ du?

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne
4. wohnt

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________

1. schwimme
2. schwimmst
3. schwimmt
4. schwimmen

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________

1. schreiben
2. schreibst
3. schreibt
4. schreibe

vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)

1. er spielt
2. er spielst
3. du spielst
4. du spielt

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)

1. ihr kauft
2. sie kauft
3. er kauft
4. du kauft

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?

1. gekaufen
2. gekauft
3. gekauftet
4. gekaufd

spelen = spielen
Sie(ev)__________ gerne Fußball.

houden van = lieben
Ich __________ dich!

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Stam op groepje medeklinkers : het probleem

regn

regn

regn

regn

regn

regn

stam: -en eraf

regnen -> regn

öffnen -> öffn

atmen -> atm

zeichnen -> zeichn

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Stam op groepje medeklinkers : het probleem

öffn

atm

zeichn

stam: -en eraf

regnen -> regn

öffnen -> öffn

atmen -> atm

zeichnen -> zeichn

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

Stam op groepje medeklinkers: de oplossing

öffn

regn

atm

e

e

e

stam: -en eraf

regnen -> regn

öffnen -> öffn

atmen -> atm

zeichnen -> zeichn

uitleg

Zwakke werkwoorden- scrol naar beneden en maak de onderdelen "wohnen"en "reisen" van de regelmatige werkwoorden (volgende slide)

https:

Vertaal 'jij rekent'

rechnen (= rekenen)

1. du rechnst
2. du rechnest
3. er rechnt
4. er rechnet

Vertaal 'jullie borstelen'

bürsten (= borstelen)

1. ihr bürst
2. ihr bürstet
3. ihr bürtet
4. ihr bürsten

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)

1. er heißt Thom
2. du heißst Thom
3. du heißt Thom
4. er heißst Thom

Vertaal 'jij danst'

tanzen (= dansen)

1. du tanzest
2. du tanzst
3. du tanzt

https:

https:

https:

machen
Warum ... er das?

1. machen
2. macht
3. mache
4. machst

lieben
... du deine Freundin?

1. liebe
2. lieben
3. liebt
4. liebst

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.

1. heißen
2. heißt
3. heißst
4. heiße

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?

1. liebt
2. liebe
3. lieben
4. liebst

wohnen
Am besten ... man (=men) in Australien.

1. wohnen
2. wohne
3. wohnst
4. wohnt

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

heißen
Er ... doch Tim?

maken:

trabitour online: 

TC 1: 

Kapitel 2 training: Aufgabe 1,2,3

Kapitel 2 challenge: Aufgabe 1,2,3

Kapitel 3 training: Aufgabe 3

Kapitel 3 challenge: Aufgabe 2