Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Herhalen formules
Slide 1 - Diapositive
Pak je schrift erbij.
Slide 2 - Diapositive
In Arjan zijn aquarium zit 240 liter water. Elke week verdampt er 1,5 liter water. Met welke woordformule kun je het overgebleven hoeveelheid water berekenen?
A
Hoeveelheid water = 240 x aantal weken - 1,5
B
Hoeveelheid water = 1,5 x aantal weken
C
Hoeveelheid water = 1,5 x aantal weken - 240
D
Hoeveelheid water = 240 - 1,5 x aantal weken
Slide 3 - Quiz
Het huren van een busje kost €30,00 per dag. Welke woordformule hoort hierbij?
A
Totale kosten =
30 : aantal dagen
B
Totale kosten =
30 + aantal dagen
C
Totale kosten =
30 x aantal dagen
D
Totale kosten =
30 - aantal dagen
Slide 4 - Quiz
Als je een formule gaat gebruiken volg je 3 stappen. Wat is de eerste stap die je moet opschrijven voor een complete berekening?
A
Ik neem de formule over
B
Ik vul de formule in
C
Ik bereken de uitkomst
Slide 5 - Quiz
Anouk is aan het sparen voor een nieuwe smartphone. Ze heeft al €40,00 in haar spaarpot. Met babysitten verdiend ze elke week €15,00. Bij dit verhaal hoort de volgende formule: Spaargeld = 40 + 15 x aantal weken Hoeveel spaargeld heeft Anouk over 4 weken?
A
€ 55,00
B
€ 60,00
C
€ 100,00
D
Het goede antwoord staat er niet tussen.
Slide 6 - Quiz
Osman heeft een fiets met een kilometerteller. Op de eerste dag van zijn vakantie maakt hij een fietstocht. De kilometerstand kan hij berekenen met de volgende formule: aantal kilometers = 250 + 15 tijd in uren Hoeveel kilometer staat er op zijn kilometerstand, voordat hij op de fiets stapt deze vakantie?
A
15
B
250
C
265
D
0
Slide 7 - Quiz
Hoeveel punten moet je in een assenstelsel tekenen om een lineaire grafiek te maken?
A
1
B
2
C
4
D
5
Slide 8 - Quiz
Bij een lineair verband kun je altijd een grafiek tekenen. De grafiek heeft altijd ........
A
een kromme lijn
B
een rechte lijn
Slide 9 - Quiz
Stijgt of daalt de grafiek bij de formule 330 - tijd x 4 = hoogte?
A
stijgt
B
daalt
Slide 10 - Quiz
De beginwaarde kun je vinden, doordat de grafiek snijdt met de horizontale as.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Wat is de beginwaarde van de formule 11 x tijd + 3 = lengte
A
11
B
3
Slide 12 - Quiz
Hoe heet de formule die hoort bij een lineaire grafiek?
A
formule
B
tabel
C
lineaire formule
D
rechte formule
Slide 13 - Quiz
Stel de formule op bij de lineaire grafiek.
A
80 + 10 x tijd = lengte
B
80 - 10 x tijd = lengte
C
80 - 5 x lengte = tijd
D
80 - 5 x tijd = lengte
Slide 14 - Quiz
Vanaf hoeveel meter is haspel A lichter dan haspel B?