Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Verschil tussen chartaal en giraal geld
Slide 1 - Question ouverte
Noem minimaal 2 technische eisen van geld
Slide 2 - Question ouverte
Ander woord voor geld
Slide 3 - Carte mentale
Slide 4 - Vidéo
4 waardes van geld
Nominale waarde; staat op het geld aan gegeven.
Intrinsieke waarde;is de materiaalwaarde van het geld (Nominale waarde > intrinsieke waarde, waarom?).
Slide 5 - Diapositive
Intrinsiek waarde
Nominale waarde
Slide 6 - Diapositive
Par 1.4: 4 waardes van geld
Reële waarde:staat voor de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigen land met een euro koopt.
Externe waarde; staat voor de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro koopt.
Slide 7 - Diapositive
Koopkracht
Reële waarde: koopkracht.
Je hebt een briefje van €50,-. Deze blijft altijd €50 waard. Als de prijzen met 5% stijgen, daalt dus de waarde (reëel gezien) van dit briefje: je kunt er minder van kopen. De koopkracht daalt.
Slide 8 - Diapositive
Cijfervoorbeeld reële waarde
Je hebt een briefje van €100
Frikandelbroodje kost in 2021 €0,75
Frikandelbroodje kost in 2022 €0,90
Bereken de procentuele verandering (NIEUW - OUD / OUD) x 100 van de koopkracht.