Hoofdstuk 3 Nederlands

Hoofdstuk 3 Nederlands
Quizvragen van mevrouw Neunzig
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 Nederlands
Quizvragen van mevrouw Neunzig

Slide 1 - Diapositive

Signaalwoorden oorzaak-gevolg
door, hierdoor, daardoor, doordat, waardoor, zodat, omdat, als gevolg
daarvan, met als gevolg

Slide 2 - Diapositive

Signaalwoorden:
 tekstverband tijd

voordat, nadat, eerst, dan, als laatste, vervolgens, daarna, toen, vroeger, ten slotte

Slide 3 - Diapositive

Welke signaalwoorden zijn dit:
door, hierdoor, daardoor, doordat, waardoor, zodat, omdat, als gevolg
daarvan, met als gevolg
A
Tekstverband tijd
B
Oorzaak/gevolg
C
Geen van beide
D
Plaats/plek

Slide 4 - Quiz

Welke signaalwoorden zijn dit:
voordat, nadat, eerst, dan, als laatste, vervolgens, daarna, toen, vroeger, ten slotte
A
Tekstverband tijd
B
Oorzaak/gevolg
C
Geen van beide
D
Plaats/plek

Slide 5 - Quiz

De ouders waren het na lang overleg met elkaar eens, daardoor kregen beide kinderen huisarrest.

Welk signaalwoord zie je in de zin?
A
het
B
daardoor
C
eens
D
kregen

Slide 6 - Quiz

Bijzaken zijn meestal:
A
De belangrijkste informatie in een tekst
B
Meestal voorbeelden over de hoofdzaak
C
Die hebben geen doel in de tekst
D
Kun je niet weglaten

Slide 7 - Quiz

Hoofdzaken:
A
Staan meestal aan het begin of het einde van een tekst of alinea
B
Staan meestal in het midden van een alinea
C
Zijn voorbeelden in de tekst
D
Kun je weglaten

Slide 8 - Quiz

Bijzaken:
A
Kun je weglaten uit de tekst
B
Kun je niet weglaten uit de tekst

Slide 9 - Quiz

Hoofdzaken:
A
Kun je weglaten uit de tekst.
B
Kun je niet weglaten uit de tekst.

Slide 10 - Quiz

Keuzevragen en ja/nee vragen zijn:
A
Gesloten vragen
B
Open vragen

Slide 11 - Quiz

Vragen waarop je meerderen antwoorden kunt geven en beginnen meestal met een vraagwoord zoals: wat, waar, waarom, wanneer etc. Noemen we:
A
Gesloten vragen
B
Open vragen

Slide 12 - Quiz

Zinnen en alinea's hebben in de tekst met elkaar te maken. Het gaat over hetzelfde onderwerp. Hoe noemen we dit?
A
Signaalwoorden (woorden die een signaal geven)
B
Tekstverbanden (verbanden in teksten)

Slide 13 - Quiz

Er zit altijd minstens 1 werkwoord in een zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Is de volgende zin schrijftaal of spreek/chattaal?
Yo bro, faka met jou dan? Heb je die doekoe mee naar scorro?
A
Straattaal/chattaal
B
Schrijftaal

Slide 15 - Quiz

Is de volgende zin schrijftaal of spreek/chattaal?
Hoi Jan, hoe gaat het met je? Heb jij je geld mee naar school?

A
Straattaal/chattaal
B
Schrijftaal

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Vidéo

Welke taal werd gebruikt in het filmpje bij de dames?
A
Schrijftaal
B
Straattaal/chattaal

Slide 18 - Quiz

We bekijken het filmpje nog een keer
Welke straattaal woorden hoor je? 
En wat betekenen ze?

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Welke woorden heb je gehoord?
Typ het woord uit + de betekenis!

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Wat zag je op de afbeelding?
A
Een acteur
B
Een monnik
C
Een idool
D
Een ambtenaar

Slide 23 - Quiz

Hoe heet het nieuwe Nederlandse liedje van het Songfestival?
A
Europapapa
B
Europapa
C
Eurotata
D
Euromille

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Vidéo

Hoe heet deze rapgroep?

A
De Relschoppertjes
B
De Relschoppers

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Vidéo

Hoe vaak is Boef verhuisd?
A
11x
B
10x
C
8x
D
9x

Slide 28 - Quiz

Wie is zijn inspiratie?
A
Yes-r
B
Riffa

Slide 29 - Quiz

Heeft Boef alles al bereikt wat hij wil bereiken?
A
Nee, nog niet
B
Ja, heeft alles wat hij wil

Slide 30 - Quiz

Boef heeft heel hard moeten werken, om zijn dromen waar te maken. Heb jij ook zo'n mindset, waarom wel of waarom niet?

Slide 31 - Question ouverte