Metonymie

Beeldspraak
Metonymie
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Beeldspraak
Metonymie

Slide 1 - Diapositive

Vormen van beeldspraak

- vergelijking

- metafoor

- personificatie

Slide 2 - Diapositive

Welke beeldspraak herken je?
Die ezel laat zich weer beetnemen.

De toekomst lachte haar tegemoet.

Hij is zo trots als een pauw op zijn werk.


Slide 3 - Diapositive

Wat wordt er bedoeld met:
de leraar telde de koppen.

Slide 4 - Question ouverte

Wat wordt er bedoeld met:
Sven heeft gisteren weer goud gewonnen.

Slide 5 - Question ouverte

Wat wordt bedoeld met:
Er hangt een Rembrandt aan de muur.

Slide 6 - Question ouverte

Wat wordt bedoeld met:
Nederland heeft zich eindelijk weer geplaatst voor het EK.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is metonymie?
Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld: zo licht als een veertje, een kwal van een vent (vergelijking) en een gat in de hand hebben (metafoor voor ‘te gemakkelijk geld uitgeven’).

Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven:
De meeste mensen willen meer blauw op straat – blauw is de kleur van het uniform van de politie.
Toen de sterspeler het veld opkwam, juichte het stadion uitbundig – het stadion is de ruimte waarin de supporters zich bevinden.
De Neus stond aan de top van de Amsterdamse misdaadwereld – zijn grote reukorgaan was een opvallend kenmerk.

Slide 8 - Diapositive

Metonymie
Dit soort beeldspraak noemen we metonymie. Het beeld dat gebruikt wordt, noemen we een metoniem.
1. Je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel: Neem maar een bloemetje mee.
2. Je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel: Nederland won van Italië.
3. Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: mijn Nikes.
4. Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die lachebek.
5. Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Hij trapte het leer tussen de doelpalen.
6. Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Geef mij nog een glaasje.
7. Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is: Hij drinkt altijd Spa.

Slide 9 - Diapositive

Verschil metafoor en metonymie

Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoelt. Het object wordt vervangen door een bepaald beeld. Bij een metafoor is er ook sprake van een vergelijking.


Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt. Je vervangt bijvoorbeeld het voorwerp door de stof waarvan het gemaakt is. Dus je gebruikt een deel van het object. 

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden

Hij bindt de ijzers onder.

IJzers staat voor schaatsen, dat is een onderdeel van de schaats, dus een metonymie.


De zon gaat onder, het meer staat in brand.

Door de rode gloed van de zon lijkt het of het meer in brand staat. Het is een metafoor, want het geeft een ander beeld voor wat je bedoelt.



Slide 11 - Diapositive