TW5 3H - herhaling beeldspraak + metoniem

Welkom!
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Vandaag:

Beeldspraak


Slide 2 - Diapositive

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik
beeldspraak is ook een stijlfiguur: hiermee maak je je taal mooier en interessanter

Slide 3 - Diapositive

Wat heb je al gehad?
vergelijking, metafoor en personificatie

Slide 4 - Diapositive

Vergelijking
Zo trots als een pauw

Slide 5 - Diapositive

Vergelijking

Je zet het beeld en het object naast elkaar

Vaak bijv. het woordje "als" in de zin, of "lijkt wel" of "is net..."


Na de les leek het lokaal op een slagveld.

lokaal= object

slagveld= beeld

Slide 6 - Diapositive

Personificatie
De wint huilt door de bomen.

Slide 7 - Diapositive

Personificatie 
  • Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen.

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
- De toekomst lacht me tegemoet. 



Slide 8 - Diapositive

Metafoor
Wat een zwijnenstal is het hier!

Slide 9 - Diapositive

Metafoor
  • Bij het metafoor vallen het object en het beeld samen.
  • Je vervangt het object helemaal door het beeld


Bijvoorbeeld:

- In Egypte hebben we op het schip der woestijn gezeten.


Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Wat is een metafoor? 1
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 12 - Diapositive

voorbeelden metafoor 1
Het schip der woestijn (de kameel)                    
De koning van de wildernis (de leeuw) 
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)

Ook in werkwoorden:
Ik brand van verlangen
Ze heeft hem met alle schulden laten zitten


Slide 13 - Diapositive

Nieuw: metoniem

Slide 14 - Diapositive

Doel
Metafoor en metoniem

Je kunt een metoniem herkennen, begrijpen en gebruiken. 
Je kunt het verschil tussen een metafoor en een metoniem herkennen, begrijpen en gebruiken. 


Slide 15 - Diapositive

Wat is een metoniem? 1

Een metonymie is een beeldspraak met een speciaal verband tussen beeld en object.

Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt er een ander woord voor dat er wel mee te maken heeft.
Het is een deel van wat je bedoelt.

Slide 16 - Diapositive

Wat is een metoniem? 2

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 17 - Diapositive

voorbeelden metoniem 1

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn Nikes zijn helemaal nat geworden (Nikes = schoenen van het merk Nike)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 18 - Diapositive

voorbeelden metoniem 2
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel)
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel)
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 19 - Diapositive

voorbeelden metoniem 3
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon) 
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp) 
 
- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud) 
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 20 - Diapositive

Verschil metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 21 - Diapositive

Voorbeelden met verschil

Hij bindt de ijzers onder.

ijzers staat voor schaatsen, dat is een onderdeel van de schaats, dus een metonymie.

De zon gaat onder, het meer staat in brand.

door de rode gloed van de zon lijkt het of het meer in brand staat. Het is een metafoor, want het geeft een ander beeld voor wat je bedoelt.



Slide 22 - Diapositive

Filmpje
Nogmaals de uitleg van iemand anders ;)

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

Slide 25 - Diapositive

1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 26 - Diapositive

2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: "Zullen we een blikje kopen?"

Slide 27 - Diapositive

3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Herman Brood aan de muur hangen."

Slide 28 - Diapositive

4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 29 - Diapositive

5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: "Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 30 - Diapositive

6. Je bedoelt het product, maar je noemt de producent: "Ik heb mijn Nikes aan."

Slide 31 - Diapositive

7. Je bedoelt de inhoud, maar je noemt het voorwerp: "Geef mij nog een glaasje."

Slide 32 - Diapositive

8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Poetin rukte op naar de Poolse grens."

Slide 33 - Diapositive

Wat is hier het metoniem?
Die lachebek is altijd vrolijk.

Slide 34 - Question ouverte

Wat is hier het metoniem: Neem even een bloemetje mee.

Slide 35 - Question ouverte

Wat is hier het metoniem: Nederland won van Duitsland in de spannende finale.

Slide 36 - Question ouverte

Oefenen

Slide 37 - Diapositive

Bij de ingang van de discotheek stond EEN KLEERKAST die iedereen fouilleerde.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 38 - Quiz

De rechtse partijen eisen meer ASFALT van het kabinet.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 39 - Quiz

ORANJE heeft gunstig geloot voor het WK in 2020.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 40 - Quiz

Goede boeken zijn BRANDSTOF voor het brein.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 41 - Quiz

Na de dood van zijn vrouw raakte hij AAN DE FLES.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 42 - Quiz

Deze film is door de recensenten volledig AFGEBRAND.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 43 - Quiz

Noteer welke woorden er als metoniem gebruikt worden:
Het hele stadion zong mee.

Slide 44 - Question ouverte

Wat bedoelt de schrijver met het metoniem?

Het hele stadion zong mee.

Slide 45 - Question ouverte

Is er een metafoor of een metonymie?

En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metoniem

Slide 46 - Quiz

Is er een metafoor of een metonymie?

Ik voel me vandaag zo slap als een vaatdoek.

A
metafoor
B
metoniem

Slide 47 - Quiz

Is er een metafoor of een metonymie?

Oma Bleker loopt nog als een kievit.

A
metafoor
B
metoniem

Slide 48 - Quiz