Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Ik geef een cadeau.
Ik geef het.
Ken jij die voetballer?
Ik ken hem.
Wie/Wat + PV + onderwerp + (rest)
Je vais regarder le film.
Wat ga je bekijken? --> le film
Is het lv -> mannelijk, vrouwelijk of mv?
Je vais regarder le film. -> mannelijk -> le
Elle regarde la maison. -> vrouwelijk -> la
Nous regardons les voitures -> meervoud -> les
LE / LA -> klinkerbotsing!! -> L'
Staat er een heel werkwoord in de zin? NEE
Je cherche les livres.
Nee? --> voor de persoonsvorm
Je les cherche.
Staat er een heel werkwoord (= infinitief) in de zin? JA
Ja? --> voor het hele werkwoord (=infinitief)
Je vais le regarder.