Voorbereiding toetsweek 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Voorbereiding toetsweek 1

1HA

Toetsstof grammatica

- werkwoordsvormen

- pv

- ww-rest

- zinsdelen

- ond

Toetsstof spelling

- werkwoordspelling

Toetsstof over taal

- theorie uit het boek en het antwoordblad kennen en kunnen toepassen

Toesstof lezen

- theorie uit het boek blok 1 en 2 kennen en kunnen toepassen

Benoem het wwg.
Hij is naar school gegaan

1. is
2. is gegaan
3. gegaan
4. is naar school gegaan

Benoem het wwg.
Hij schijnt naar huis te zijn gelopen

1. schijnt
2. schijnt zijn gelopen
3. schijnt te zijn gelopen
4. te zijn gelopen

Benoem het wwg.
Hij maakt zijn toets af in de klas.

1. maakt af
2. af
3. maakt
4. maakt zijn toets af

Benoem het onderwerp.
De jongens voetballen de hele dag op het voetbaldveld.

1. de hele dag
2. voetballen
3. op het voetbalveld
4. De jongens

Benoem het onderwerp.
De leerlingen uit de eerste klas van het Bravocollege hebben binnenkort toetsweek.

1. De leerlingen
2. De leerlingen uit de eerste klas
3. hebben
4. De leerlingen uit de eerste klas van het Bravocollege

Woordenboekvorm. Eindigt vaak op '-en', behalve 'gaan', 'slaan', 'staan', 'zijn'. Deze vorm volgt ook na de woorden 'aan het' en 'te'. 

Begint vaak met 'ge-', maar niet altijd. Verandert niet als de tijd van de zin verandert. Als deze werkwoordsvorm in de zin staat, staat er ook een werkwoordsvorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden' in de zin. 

Deze vorm kun je vinden door de zin van tijd te veranderen. Woorden die dan veranderen, zijn deze werkwoordsvorm. 

Persoonsvorm 

Heel werkwoord / Infinitief

Voltooid deelwoord

3. Lees de zin hieronder. Zet de juiste werkwoordsvorm bij het bijbehorende werkwoord. 

Let op: er kunnen werkwoordsvormen overblijven. 

Waarom moet jij zo lachen?

persoonsvorm (pv)

voltooid deelwoord

(vd)

hele werkwoord

(hele ww)

Vul in:
Pieter is gisteren ................... (verhuizen).

1. verhuist
2. verhuisd
3. verhuizt
4. verhuizd

Vul in:
Hij ...........(veranderen) iedere keer zijn antwoord.

1. verandert
2. veranderd

Hij ................... (besteden) gisteren zijn geld goed.

1. besteed
2. besteedt
3. besteedde
4. bestede

Benoem de 6 tekstdoelen.

welke tekstsoorten horen bij de tekstdoelen. 

amuserende tekst

betogende tekst

uiteenzettende tekst

beschouwende tekst

informerende tekst

activerende tekst

informeren

amuseren

uitleg geven

mening laten vormen

overhalen

overtuigen

Welke stappen neem je als je oriënterend gaat lezen?

Wat is een deelonderwerp?

Ik ben helemaal klaar voor de toets!

010