§3.1 vaste kosten variabele kosten

Vast of variabel?
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vast of variabel?

Slide 1 - Diapositive

Een nieuwe bestelbus kost €15.000,-. De restwaarde van de bus is na 6 jaar €3000,- Bereken de maandelijkse afschrijvingskosten.

Slide 2 - Question ouverte

Antwoord
Een nieuwe bestelbus kost €15.000,-. De restwaarde van de bus is na 6 jaar €3000,- Bereken de maandelijkse afschrijvingskosten.

15.000 - 3.000 = 12.000     totale afschrijvingskosten

12.000 : 72 maanden = €166,67 afschrijvingskosten per maand

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Vandaag weet je 
  • wat vaste kosten zijn
  • wat variabele kosten zijn
  • Hoe je de kostprijs van 1 product kunt uitrekenen

Slide 4 - Diapositive

Vaste kosten
  • Veranderen niet met de productie mee

Voorbeelden:
Huur, vast personeel, marketing (reclame), abonnementen

Slide 5 - Diapositive

Variabele kosten
  • veranderen met de productie mee
  • Hogere productie, meer kosten

Voorbeelden:
Grondstoffen, elektriciteit, materialen, oproepkrachten

Slide 6 - Diapositive

De huur van een bedrijfspand zijn
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 7 - Quiz

Variabele kosten veranderen mee met de productie
A
Niet waar
B
Waar

Slide 8 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van vaste kosten
A
Verzekeringen
B
Vast personeel
C
Materialen
D
Abonnementen

Slide 9 - Quiz

Totale kosten
Waarom wil je dat weten?
  • Winstberekening
  • Welke kosten kunnen naar beneden?
  • Kosten van 1 product

Slide 10 - Diapositive

Totale kosten
Vaste kosten + variabele kosten

Vaste kosten zijn 6 miljoen
Variabele kosten zijn 3,5 miljoen

Totale kosten zijn 9,5 miljoen


Slide 11 - Diapositive

Kostprijs per product
  • Wat het kost om 1 product te maken

Totale kosten zijn 9,5 miljoen
Er zijn 1 miljoen producten gemaakt.

Wat kostte het om 1 product te maken?

9,5 mln : 1 mln = €9,5




Slide 12 - Diapositive

Vaste kosten= €5.000 Variabele kosten = €3.000
Productie = 1.000
Bereken de kostprijs per product.

Slide 13 - Question ouverte

Kostprijs per product
Vaste kosten= €5.000 Variabele kosten = €3.000
Productie = 1.000
Bereken de kostprijs per product.

Stap 1) 5.000 + 3.000 = 8.000

Stap 2) 8.000 : 1.000 = €8,-

Slide 14 - Diapositive

Kostprijs 
Hoe meer producten je maakt, hoe minder de kostprijs!


De kostprijs was €8,-  (bij 1.000 producten)



Slide 15 - Diapositive

Voorbeeld

Vaste kosten 5.000
Variabele kosten 3.000
oude productie 1.000                nieuwe productie 2.000

Stap 1) De variabele kosten per product uitrekenen 3.000 : 1.000 = €3,-
Stap 2) x nieuwe productie €3,- x 2.000 = €6.000
Stap 3) nieuwe totale kosten uitrekenen       5.000 + 6.000 = 11.000
Stap 4) Nieuwe kostprijs per product berekenen  11.000 : 2.000 = €5,5

Slide 16 - Diapositive

Opdracht
Paragraaf 3.1
Leerstof 3 en 4

Slide 17 - Diapositive