ITSM

ITSM
Hallo

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

ITSM
Hallo

Slide 1 - Diapositive

Bij welk automerk is "Lean" ontstaan?
A
Opel
B
Hyundai
C
Toyota
D
Honda

Slide 2 - Quiz

Met welke techniek visualiseer je proces-stappen en verantwoordelijkheden?
A
Fishbone
B
VSM
C
Flowchart
D
Swimlane

Slide 3 - Quiz

Met welke techniek maak je de frequentie van oorzaken duidelijk zichtbaar?
A
Pareto chart
B
Control chart
C
Histogram
D
Boxplot

Slide 4 - Quiz

De 'reden voor actie' voor je project maak je zelfstandig
A
Juist, jij hebt je belt behaald, dus jij bepaalt
B
Onjuist, de opdrachtgever schrijft de reden voor actie
C
Onjuist, jij bent projectleider, maar je betrekt betrekt de opdrachtgever
D
Onjuist, je laat het afhangen van de ambities van je team

Slide 5 - Quiz

De meest optimale procesinrichting is op basis van....
A
Batch
B
Push
C
Pull
D
Flow

Slide 6 - Quiz

Welke techniek helpt bij het prioriteren van oplossingen?
A
Fishbone
B
PICK-Chart
C
Affiniteiten diagram
D
Brainstorm

Slide 7 - Quiz

Wat is de eerste van de vijf principes van lean?
A
Blijf streven naar perfectie, met iedereen
B
Identificeer en verwijder waste
C
Klant bepaald de waarde
D
Laat de waarde stromen

Slide 8 - Quiz

Waarom is standaardiseren goed?

A
Streven naar perfectie (Kaizen)
B
Business value add
C
Creëer continue flow
D
Om verspilling (MUDA) tegen te gaan

Slide 9 - Quiz

Als je op internet een formulier invult waarbij je bij geboortedatum je naam invult, kom je niet verder. Dit noemen we "automatische stop" het is ingebouwd dat je na deze "fout" niet verder kunt. Wat is de Japanse benaming?
A
Judoka
B
Jidoka
C
Dojoki
D
Jodika

Slide 10 - Quiz

Er zijn 8 vormen van verspilling, hoe heet dit in het Japans?
Overproductie (risico op houdbaarheid: uitverkoop)
Wachtende medewerkers
Overbodig transport (Teams te ver uit elkaar)
Onnodige bewerkingen (onnodig lopen/ bewegen): Spaghetti- diagram)
Onnodige voorraden
Overbodige handelingen
Uitval/ fouten: Hoe later in proces, hoe duurder die wordt
Vaardigheden onbenut: Potentieel onbenut. Blije medewerkers kunnen hogere werkdruk aan.
A
Mura
B
Muda
C
Muri
D
Muur

Slide 11 - Quiz

Wat is overbelasting van machines en medewerkers (dat zorgt voor fouten en minder effectief werken)?
A
Mura
B
Muda
C
Muri
D
Muur

Slide 12 - Quiz

Wat is variatie, de grote "vijand" in Lean en van FLOW
A
Mura
B
Muda
C
Muri
D
Muur

Slide 13 - Quiz

De beste optie is om fouten helemaal te voorkomen, je herstelt fouten niet achteraf, maar je bouwt vooraf kwaliteit in het productontwerp. Wat is de Japanse benaming hiervan?
A
Poké Bowl
B
Yoke Poka
C
Poka Yoke
D
Poka Poke

Slide 14 - Quiz

Het kernprincipe van LEAN is continu blijven experimenteren of het sneller, beter of met minder middelen kan. Wat is de Japanse benaming hiervan?
A
Kaizer
B
Kaizen
C
ZenKai
D
ChangeGood

Slide 15 - Quiz

De werkvloer staat centraal bij LEAN. Ook (team)leiders dienen daarom meer op de werkvloer (zichtbaar) te zijn. Als er verstoringen zijn kunnen zijn direct optreden Hoe noemen we dit proces met een Japans woord?
A
Gemma
B
Gamma
C
Gemba
D
Gemab

Slide 16 - Quiz

Een 'Fishbone' gebruik je om zoveel mogelijk op te halen én op zoek te gaan naar de grootste pijnpunten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Welke 2 staten wil je bij Lean altijd onderzoeken?
A
Toekomstige en huidige staat
B
Gedroomde en perfecte staat
C
Huidige en gedroomde staat
D
Onhaalbare en gewenste staat

Slide 18 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Flow Chart
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 19 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Swimlane
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 20 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Spaghetti- diagram
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 21 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij: Hand-off diagram
A
Geeft inzicht in bewegingen tijdens een proces
B
Geeft inzicht in samenhang processtappen en verantwoordelijkheden (rijtjes per verantwoordelijke en daarna samenhang in processtappen).
C
Geeft inzicht in samenhang van processtappen
D
Inzicht in contactmomenten tijdens een proces (altijd een maken voor huidige situatie en daarna eentje voor gewenste situatie).

Slide 22 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij Pick-chart
A
Prioriteiten stellen/ keuzes visualiseren. Meetinstrument om oplossingen te meten: x- as: impact y-as: Erfort/ inspanning
B
Helpt bij maken van keuzes: bepaal zelf de criteria en wegingsfactor hiervan. Meten met behulp van weegfactoren
C
Centrale thema’s ontdekken/ oplossingen clusteren (liefst door de groep)
D
Hiermee pik je er snel de beste beslissing uit

Slide 23 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij Pugh-matrix
A
Prioriteiten stellen/ keuzes visualiseren. Meetinstrument om oplossingen te meten: x- as: impact y-as: Erfort/ inspanning
B
Helpt bij maken van keuzes: bepaal zelf de criteria en wegingsfactor hiervan. Meten met behulp van weegfactoren
C
Centrale thema’s ontdekken/ oplossingen clusteren (liefst door de groep)
D
Hiermee weet je welke puch het snelste start

Slide 24 - Quiz

Welke beschrijving past het beste bij Affiniteiten diagram
A
Prioriteiten stellen/ keuzes visualiseren. Meetinstrument om oplossingen te meten: x- as: impact y-as: Erfort/ inspanning
B
Helpt bij maken van keuzes: bepaal zelf de criteria en wegingsfactor hiervan. Meten met behulp van weegfactoren
C
Centrale thema’s ontdekken/ oplossingen clusteren (liefst door de groep)
D
Waar je de meeste affiniteiten mee hebt zal gekozen worden

Slide 25 - Quiz

Bij welke van de 3 competenties hoort de volgende tip?
- Laat de kinderen zelf bepalen of ze aansluiten bij de verlengde instructie.
A
relatie
B
competentie
C
autonomie

Slide 26 - Quiz

Wat speelt in de belevingswereld van het oude basisschool kind?
A
Sport
B
uitgaan
C
poppen
D
Landen

Slide 27 - Quiz