hoofletters, leestekens, werkwoordspelling
1 / 11
La durée de la leçon est: 10 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Ik weet niet waarom hij dat ......... (vertellen)
A
vertel
B
vertelt
C
verteld
D
verteldt
Slide 2 - Quiz
Onze hond ............... (vinden) spinazie lekker.
A
vind
B
vindt
C
vondt
D
vonden
Slide 3 - Quiz
Weet jij hoe je deze hoek .......... (berekenen)?
A
bereken
B
berekend
C
berekent
D
berekendt
Slide 4 - Quiz
Welke woorden krijgen een hoofdletter?
A
Amsterdam, Juli, Oost, Donderdag
B
Amsterdam, juli, Oost, donderdag
C
Amsterdam, juli, oost, donderdag
D
amsterdam, juli, oost, Donderdag
Slide 5 - Quiz
Heb je dat aan hem ................. (beloven)?
A
belooft
B
beloofd
C
beloofdt
D
beloovd
Slide 6 - Quiz
Leestekens: goed of fout?
Toen ik hem zag, liep hij te fluiten.
Toen ik hem zag, liep hij te fluiten.
A
goed
B
fout
Slide 7 - Quiz
Hij zei: "ga je nog mee?"
A
goed
B
fout
Slide 8 - Quiz
"Wil je even wachten?" vroeg hij.
A
goed
B
fout
Slide 9 - Quiz
"Ik wacht wel" zei ze geduldig.
A
goed
B
fout
Slide 10 - Quiz
De wond werd ........... (verzorgen) door de verpleegster.
A
verzorgd
B
verzorgt
C
verzorgdt
D
verzorgen
