H3 VWO 1 REP par 1-2-3-4-5: Gambia

Gambia heeft last van het verschijnsel braindrain.
a Leg in eigen woorden uit wat braindrain betekent.
b De toeristische sector groeit in Gambia. Kan braindrain hierdoor stoppen? Leg je antwoord uit!
1 / 22
suivant
Slide 1: Question ouverte
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Gambia heeft last van het verschijnsel braindrain.
a Leg in eigen woorden uit wat braindrain betekent.
b De toeristische sector groeit in Gambia. Kan braindrain hierdoor stoppen? Leg je antwoord uit!

Slide 1 - Question ouverte

Noodhulp of structurele hulp?
a Het steunen van een school in Senegal waardoor meer arme kinderen een opleiding krijgen.
b Het leveren van tenten en schoon drinkwater na een aardbeving.
c Het uitdelen van voedsel in een vluchtelingenkamp.
d Microkredieten geven aan mensen die een bedrijfje willen opzetten.

Slide 2 - Question ouverte

Noteer twee kenmerken van het klimaat van Gambia.



Slide 3 - Question ouverte

Het bnp is een gemiddelde dat geldt voor het hele land. Geef twee redenen waarom er grote verschillen in het bnp kunnen zijn binnen een land.

Slide 4 - Question ouverte

a Welke begrippen horen bij A en B?
b. Leg uit wat er bij A gebeurd!
c. Leg uit wat er bij B gebeurd!

Slide 5 - Question ouverte

Welke zinnen zijn juist?
A Landen met een laag inkomen hebben ook een laag analfabetismecijfer
B Landen met een laag inkomen hebben een lage artsendichtheid
C De Harmattan brengt droge, stoffige lucht uit het Noordwesten
D De westkust van Afrika werd vroeger de slavenkust genoemd
A
B-C-D
B
B-D
C
A-B-C-D
D
A-B

Slide 6 - Quiz

Sleep het getal steeds naar de goede stelling!.
1. In Nederland is de artsendichtheid hoog / laag.
2. In Gambia ligt de zuigelingensterfte lager / hoger dan in Nederland.
3. Nederland heeft een laag / hoog analfabetismecijfer.
4. Gambia heeft een hoog / laag ontwikkelingspeil vergeleken met Nederland.
Beoordeel de stellingen. 
Hoog
Laag
Hoger
Lager
Hoog
Laag
Hoog
Laag
1
2
3
4

Slide 7 - Question de remorquage

Directe werkgelegenheid
Indirecte werkgelegenheid
kamermeisje hotel
bakker
architect die een hotel ontwerpt

Slide 8 - Question de remorquage

Formele sector ( = normale dienstensector)
Informele sector
Sleep de woorden naar het juist sector:
Informele sector
Auto's wassen
Minister
Automonteur
Oppassen
Rommelmarkt verkopen
Onderwijzer

Slide 9 - Question de remorquage

Een land heeft 100.000 inwoners.
Het geboortecijfer is: 8‰
Hoeveel kinderen zijn er levend geboren?
A
8
B
80
C
800
D
8000

Slide 10 - Quiz

primaire sector
secundaire sector
tertiaire sector
tertiaire sector
urbanisatie
kinderarbeid

Slide 11 - Question de remorquage

a Hoe kun je zien dat cirkel B bij een arm land hoort?
b Hoe kun je zien dat cirkel C bij een rijk land hoort?

1= landbouw, 2 = industrie, 3 = diensten

Slide 12 - Question ouverte

Noteer twee pushfactoren die ervoor zorgen dat mensen van het platteland naar de stad verhuizen.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het andere woord voor verstedelijking?

Slide 14 - Question ouverte

Maak de juist combinaties door te slepen.
In een land zijn veel mensen die niet kunnen lezen en schrijven.
Hongersnoden dreigen en er is weinig veilig drinkwater.
Het aantal inentingen dat wordt gegeven aan jonge kinderen, ligt erg laag.
Veel mensen hebben thuis toegang tot schoon drinkwater en riolering.
Onderwijs
Voedsel
Huisvesting
Gezondheidszorg

Slide 15 - Question de remorquage

a Welke kustvorm zie je hier?
b Hoe ontstaat deze kustvorm?

Slide 16 - Question ouverte

Zet a tot en met d op je blad en noteer of het een push- of pullfactor betreft.
a Misoogsten en daardoor hongersnood in het oosten van het land.
b Veel werkgelegenheid in een ziekenhuis in een andere stad.
c Een uitgebreid aanbod aan opleidingen aan hogescholen en universiteiten in de Randstad.
d Een orkaan heeft een enorme ravage aangericht in een toeristengebied, waardoor er geen werk meer is.

Slide 17 - Question ouverte

Bekijk de grafiek hiernaast. Wat is waar?
A
In 1995 waren er 500.000 toeristen in Gambia.
B
In 2014 waren er 3,5x zoveel toeristen als in 1995.
C
Het aantal toeristen groeit ieder jaar.
D
In 2013 waren er 150.000 toeristen.

Slide 18 - Quiz

Deze afbeelding is een voorbeeld van...
A
massatoerisme
B
directe werkgelegenheid
C
indirecte werkgelegenheid
D
informele sector

Slide 19 - Quiz

Omschrijf het begrip:
sterftecijfer

Slide 20 - Question ouverte

Waarom gaan kinderen in Gambia vaak niet naar school? Noem twee redenen.

Slide 21 - Question ouverte

a Waarom is het belangrijk voor de economie van Gambia dat de regering investeert in het toerisme?
b Welke investeringen doet de regering in het toerisme?

Slide 22 - Question ouverte