Grammatica - zinsontleding

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Zinsontleding

Onderdelen

pv - persoonsvorm

wwg - werkwoordelijk gezegde

ond - onderwerp

lv - lijdend voorwerp

mv - meewerkend voorwerp

bwp -  bijwoordelijke bepaling                  (van tijd, plaats of hoe)

Let op!

De pv hoort ALTIJD bij het werkwoordelijk gezegde

Dus

Altijd eerst pv zoeken en dan wwg.

Dan vraag stellen;

Wie/ wat + pv = ond

Dus

1. pv vinden + wwg

2. ond opzoeken

3. vraag stellen; 

wie/ wat + pv + ond = lv

Dus

1. pv + wwg vinden

2. ond opzoeken

3. lv zoeken

4. vraag stellen; 

aan/ voor wie + pv + ond + lv = mv

ALS JE VOOR EEN ZINSDEEL AAN F VOOR KUNT DENKEN, OF HET STAAT ER AL, DAN IS HET WAARSCHIJNLIJK EEN MEEWERKEND VOORWEP

Let op!

Geen lv? Dan ook geen mv!

Dus

1. pv vinden

2. ond opzoeken

3. lv zoeken

4. mv zoeken

5. alles wat overblijft = bwb

Let op!

Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over;

PLAATS, TIJD OF HOE...

Opa geeft zijn laatste gebakje weg.

zijn laatste gebakje=

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Mijn zus heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn zus =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Liza at twee stukken pizza.

Wat is het lv?

1. Liza
2. pizza
3. twee stukken pizza
4. Er is geen lijdend voorwerp.

Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?
altijd =

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Geef mij direct de oplossing voor het probleem!
direct =

1. lijdend voorwerp
2. onderwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Jan gaf de toets aan de leraar.

de toets =

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
zijn docent =

1. onderwerp
2. werkwoordelijk gezegde
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
De bestelling =

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

De jongen heeft zijn hond koekjes gegeven?
de jongen =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde

Oma haalde haar kleinkinderen op van school.
wwg = ?

1. haalde
2. haalde op
3. haalde op van school
4. ophalen

Morgen gaan we rijden op een nieuw soort scooter.
wwg = ?

1. gaan rijden
2. gaan rijden op
3. rijden
4. gaan

De bakker bakt heerlijk zoete broodjes.
lv = ?

1. de bakker
2. broodjes
3. zoete broodjes
4. heerlijk zoete broodjes

En nu...

Maken opdracht 7 t/m 9

Oefen met jufmelis.nl

www.jufmelis.nl

www.jufmelis.nl

www.jufmelis.nl