3Va Lezen Extra

Lezen in je boek!
timer
0:10
Lekker lezen in je boek

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Lezen in je boek!
timer
0:10
Lekker lezen in je boek

Slide 1 - Diapositive

Belangrijkste lesdoelen


  • Ik kan onderwerp en hoofdgedachte van een tekst vinden en op de juiste wijze formuleren

  • ik kan beoordelen of een argument feitelijk of waarderend is

  • Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening

  • Ik kan een goede samenvatting van een tekst schrijven

Slide 2 - Diapositive

Reinaert de Vos
23 maart:
Inleveren in Google Classroom:
betoog Reinaert de Vos + document met aantekeningen bij het verhaal

Deze opdracht telt mee voor het eindcijfer voor je portfolio.

Slide 3 - Diapositive

LEZEN
Voorbereiden op de leestoets

Wat moet je kunnen/kennen?
Tekstvorm, tekstsoort en tekstdoel
Onderwerp en Hoofdgedachte
Woordraadstrategie inzetten
Conclusie herkennen en conclusie trekken
Kernzinnen herkennen
Betrouwbaarheid tekst beoordelen
Soorten argumenten
Stelling, standpunt, argument, weerlegging
Functie inleiding
Verbanden (tussen alinea's)
Samenvatten

Slide 4 - Diapositive

Feitelijke en waarderende argumenten

Een argument is een reden waarmee je een ander kunt overtuigen.

Soorten argumenten
feitelijk: argumenten  waarin je gebruik maakt van feiten (objectief)
waarderend: argumenten waarin je gebruik maakt van je mening, gevoel of overtuiging (subjectief).

Voorbeelden van een feitelijk argument:
Ouder: “Je gaat niet naar die film, want Kijkwijzer geeft aan dat er te veel geweld in voorkomt voor iemand van 14 jaar.”
Jij: “Ik moet naar die film, want m’n mentor zegt dat er in te zien is wat het gevaar is van loverboys.”

Voorbeelden van een waarderend argument:
Ouder: “Als jij naar die film gaat, heb je daarna waarschijnlijk last van nare dromen.”
Jij: “Ik kan best naar die film, want ik denk dat het wel meevalt met dat geweld.”

Slide 5 - Diapositive

feitelijk of waarderend?

Ik ben er vorige week drie keer uitgestuurd.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 6 - Quiz

Feitelijk of waarderend?
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 7 - Quiz

feitelijk of waarderend?
Ik ga niet meer naar de les, de docent is waardeloos!
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 8 - Quiz

Feitelijk of waarderend?
Mijn zus staat voldoende voor al haar vakken
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 9 - Quiz

Leg uit waarom 'Mijn zus staat voldoende voor al haar vakken' een feitelijk argument is.

Slide 10 - Question ouverte

Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken. Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.

Welke van de 11 tekstverbanden uit de toolbox ken jij al?

Slide 11 - Question ouverte

tekstverbanden:

chronologisch
concluderend
oorzakelijk
verklarend
opsommend
samenvattend


redengevend
tegenstellend
toelichtend
vergelijkend
voorwaarde

Slide 12 - Diapositive

Functies van alinea's (toolbox)
Een alinea schrijf je niet zomaar. Door middel van een alinea krijgt de lezer bepaalde informatie. Elke alinea is nuttig, hij heeft een bepaalde functie in de tekst als geheel.
Een alinea kan verschillende functies hebben, zie  overzicht in de toolbox.

Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden van functies van alinea's
  •     Afweging: De schrijver geeft bijvoorbeeld voor- en nadelen en vergelijkt ze met elkaar; hij weegt ze tegen elkaar af. (Vaak in beschouwingen!)      welbeschouwd, Het is natuurlijk wel zo dat, maar toch . . .
  •     Nuancering: Een bewering of een standpunt wordt iets afgezwakt door te laten zien dat er ook andere gezichtspunten mogelijk zijn.   Signaalwoorden: aan de andere kant, toch, het is ook wel zo
  •     Toelichting: De schrijver probeert een bepaalde mening of een stelling duidelijk te maken. Het gaat erom dat de lezer de stelling begrijpt. De mening van de lezer is hierbij niet van belang.  Signaalwoorden: zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking
  •     Uitwerking: Een stelling of een bewering wordt nader toegelicht of uitgebreid. De schrijver vertelt iets meer om de tekst heen. Bijvoorbeeld met behulp van een opsomming van mogelijke verklaringen/ opsomming van argumenten / bespreking van verschillende onderdelen/aspecten.

Slide 14 - Diapositive

SAMENVATTEN
Zorg dat een ander jouw tekst kan begrijpen. Dus niet: Ze willen minder lesuren. Wie is ze?

  • Verwoord de hoofdgedachte
  • Gebruik kernzinnen uit belangrijke alinea's
  • Maak gebruik van signaalwoorden om tekstverbanden aan te geven.
  • Let op hoofdletters, punten, spelling en grammatica
  • Houd je aan het maximaal aantal woorden.
Oefenen
Je gaat hiermee oefenen in de oefentoets.

Slide 15 - Diapositive

Is dit een 'onderwerp' of een 'hoofdgedachte'?

HET IS GEZOND OM TWEE KEER IN DE WEEK VIS ETEN
A
onderwerp
B
hoofdgedachte

Slide 16 - Quiz

Wat zou de hoofdgedachte kunnen zijn bij een tekst met als onderwerp: 'Het nut van expressielessen op school'?
A
Basisschoolleerlingen hebben geen behoefte aan expressielessen op school.
B
De invulling van expressielessen wordt bepaald door BV-docenten.
C
Middelbare scholieren vinden het nuttig om 9 uur per week expressie te volgen
D
Zowel op de basisschool als op de middelbare school zijn expressielessen erg nuttig.

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze video?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de hoofdgedachte
van deze video?

Slide 19 - Question ouverte

Huiswerk 

1. Maak de oefentoets in Google Classroom. (Neem de tekst mee naar de volgende les)

2. PLOT26, Lezen extra Les 3 maken

3. Verwerk de feedback op je recensie en plaats de verbeterde versie in BULB>






VOLGENDE LES:

Conclusies herkennen en zelf conclusies  trekken 

Soorten argumenten (feitelijk of waarderend)
Stelling, standpunt, argument, weerlegging

Slide 20 - Diapositive

woensdag 23 maart

Slide 21 - Diapositive

Lezen in je boek!
timer
0:10
Lekker lezen in je boek

Slide 22 - Diapositive

Belangrijkste lesdoelen


  • Ik weet waar ik nog aan moet werken (oefentoets bespreken)

  • Ik kan conclusies herkennen en zelf conclusies  trekken

  • Ik kan soorten argumenten (feitelijk of waarderend) onderscheiden

  • Ik kan stelling, standpunt, argument, tegenargument en weerlegging uit een tekst halen.

Slide 23 - Diapositive