quiz H3 2HA2

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren
1 / 38
suivant
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 1 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
bevriezen

Slide 2 - Quiz

Wat geeft het meetbereik van een thermometer aan?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is de faseovergang bij 1?
A
condenseren
B
verdampen
C
smelten
D
stollen

Slide 4 - Quiz

De faseovergang in het weer van Dauw is ...
A
condenseren
B
smelten
C
verdampen
D
rijpen

Slide 5 - Quiz

Welke faseovergang
zie je hier?
A
Rijpen
B
Sublimeren
C
Verdampen
D
Condenseren

Slide 6 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 7 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een faseovergang?
A
Van een vloeistof naar een gas
B
Van een gas naar een vloeistof
C
Van een vloeistof naar een vaste stof
D
Van een vaste stof naar een vloeistof

Slide 8 - Quiz

wat is een faseovergang?
A
vast
B
wanneer een stof van vast naar vloeibaar gaat
C
2 vloeistoffen uit elkaar halen
D
indampen

Slide 9 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 10 - Quiz

Wat is een faseovergang?
A
Manier om aan te geven dat de temperatuur stijgt
B
Diagram die het temperatuurverloop weergeeft
C
Een stof gaat van de ene toestand over in een andere toestand
D
Het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde

Slide 11 - Quiz

Welke
faseovergang
zie je hier?
A
sublimeren
B
smelten
C
condenseren
D
bevriezen

Slide 12 - Quiz

Zout verlaagt het vriespunt van water?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Hoe heet
faseovergang 6?
A
vervluchtigen
B
stollen
C
rijpen
D
condenseren

Slide 14 - Quiz

Welke faseovergang is rijpen?
A
vloeibaar naar vast
B
vast naar vloeibaar
C
vast naar gasvormig
D
gasvormig naar vast

Slide 15 - Quiz

Hoe heet
faseovergang 3?
A
vervluchtigen
B
stollen
C
rijpen
D
condenseren

Slide 16 - Quiz

Rijpen is de faseovergang van
A
vloeibaar naar gasvormig
B
gasvormig naar vloeibaar
C
gasvormig naar vast
D
vloeibaar naar vast

Slide 17 - Quiz

De twee ijkpunten van Celsius zijn themometer waren:
A
smeltende alcohol en kokende alcohol
B
smeltend ijs en kokend ijs
C
smeltend ijs en kokend water
D
zout met ijs en lichaamstemperatuur

Slide 18 - Quiz

Vervluchtigen is de faseovergang van:
A
vast naar gasvormig
B
gasvormig naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormig
D
vloeibaar naar vast

Slide 19 - Quiz

Sublimeren is een faseovergang van ...
A
Vast naar gas
B
Gas naar vast
C
Gas naar vloeibaar
D
Vloeibaar naar gas

Slide 20 - Quiz

Als je zout of antivries aan water toevoegt wordt...........
A
water een Vaste stof
B
het vriespunt van water hoger
C
het vriespunt van water lager
D
het kookpunt van water hoger

Slide 21 - Quiz

Welke faseovergang zie je hier
A
dooien
B
bevriezen
C
condenseren
D
smelten

Slide 22 - Quiz

Vervluchtigen
is de faseovergang van ....
A
vast naar gas
B
gas naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gas
D
vloeibaar naar vast

Slide 23 - Quiz

Hoe heet
faseovergang 2 ?
A
stollen
B
smelten
C
bevriezen
D
rijpen

Slide 24 - Quiz

Wat gebeurt er met het vriespunt van water, als je er keukenzout aan toevoegt?
A
Het vriespunt blijft gelijk.
B
Het vriespunt wordt 0 °C.
C
Het vriespunt wordt hoger.
D
Het vriespunt wordt lager.

Slide 25 - Quiz

Hoe heet
faseovergang 3 ?
A
vervluchtigen
B
verdampen
C
rijpen
D
condenseren

Slide 26 - Quiz

Het kookpunt is altijd lager dan het smeltpunt en het smeltpunt is hoger dan het kookpunt. Maar het vriespunt zit er tussen.
A
Een deel is waar
B
Alles is waar
C
Niet waar
D
beetje waar

Slide 27 - Quiz









Je ziet twee thermometers.

Welke van de twee heeft het grootste meetbereik?
A
• thermometer A
B
• thermometer B
C
• Ze zijn beide even nauwkeurig.

Slide 28 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 29 - Quiz

Welke faseovergang
is dit?
timer
0:10
A
Verdampen
B
Vloeistof
C
Condenseren
D
Sublimeren

Slide 30 - Quiz

Als je zout of antivries aan water toevoegt wordt..?
A
water een Vaste stof
B
het vriespunt van water hoger
C
het vriespunt van water lager
D
het kookpunt van water hoger

Slide 31 - Quiz

Van welke twee punten maak je gebruik bij het ijken van een thermometer
A
Kookpunt & vriespunt van water
B
Absolute nul punt & Absolute honderd punt
C
Kookpunt & vriespunt van kwik
D
Kookpunt & vriespunt van alcohol

Slide 32 - Quiz

In sommige nachten kan rijp ontstaan.
Welke combinatie van factoren is daarvoor nodig?
A
Koud oppervlak temperatuur boven vriespunt
B
warm oppervlak temperatuur boven vriespunt
C
Koud oppervlak temperatuur onder vriespunt
D
warm oppervlak temperatuur onder vriespunt

Slide 33 - Quiz

Celsius nam als ondergrens van zijn thermometer:
A
Het kookpunt van water
B
Het vriespunt van water
C
De temperatuur waarbij alle moleculen stilstaan

Slide 34 - Quiz

In de winter wordt zout op de wegen gestrooid. Dit wordt gedaan om ervoor te zorgen dat er geen ijslaag op de wegen komt.
Wat is het effect van strooizout?
A
het verlaagt het stolpunt van water
B
het verlaagt het smeltpunt van water
C
het verlaagt het kookpunt van water
D
het verlaagt het vriespunt van water

Slide 35 - Quiz

overgang van vloeibare fase naar vaste fase heet:
A
stolpunt (vriespunt bij water)
B
smeltpunt
C
kookpunt

Slide 36 - Quiz

In de winter wordt zout op wegen gestooid om het vriespunt van water te verlagen.
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quiz









Je ziet twee thermometers. Welke van de twee geeft de temperatuur het nauwkeurigst aan?
A
• thermometer A
B
• thermometer B
C
• Ze zijn beide even nauwkeurig.

Slide 38 - Quiz