Start klas 1 Nederlands

 Nederlands in klas 1
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

 Nederlands in klas 1

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?

  • Introductie Nederlands
  • Quiz Nederlands

Slide 2 - Diapositive

Wie ben jij?
> je naam

> je leeftijd

> je lievelingsboek OF game OF film OF serie


Slide 3 - Diapositive

Wie ben jij?
noem je naam, leeftijd,
favoriet tv programma/boek of game

Slide 4 - Carte mentale

Nederlands
  • 2 uur in de week (1 uur Project + 1 uur Spelling/woordenschat)
  • Map meenemen + papier
  • Boek in de tas
  • (huis)werk staat altijd in SOM

Slide 5 - Diapositive

Wat wil je graag gaan
doen/leren bij Nederlands?

Slide 6 - Carte mentale

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Hoe heet deze schrijfster?
A
Thea Beckman
B
Annie M.G. Schmidt
C
Carry Slee
D
Mel Wallis de Vries

Slide 12 - Quiz

In welk land wordt geen Nederlands gesproken?
A
Aruba
B
België
C
Suriname
D
Luxemburg

Slide 13 - Quiz

Hoe heet de hoofdpersoon in het boek Het leven van een loser?
A
Bram Bootmans
B
Bram Botermans
C
Bram Boot
D
Bram Boterham

Slide 14 - Quiz

Hoeveel letters heeft het alfabet?

Slide 15 - Question ouverte

De woorden -de-, -het- en -een- zijn...
A
Lidwoorden
B
Werkwoorden
C
Voorzetsels
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 16 - Quiz

Wat is de naam van het spellingsprogramma wat je gaat gebruiken voor het vak Nederlands?
A
Nederland, o Nederland
B
Een nieuw begin
C
Op niveau
D
Numo

Slide 17 - Quiz

Hoe heet deze schrijver?
A
Jan Terlouw
B
Paul van Loon
C
Jacques Vriens
D
Arend van Dam

Slide 18 - Quiz

Uit welk liedje komt de zin: Oh, oh, oh, oh, oh, yeah, oh, oh, oh.
A
Hoe
B
Hoogste versnelling
C
Beauty & de brains
D
Sexy als ik dans

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Vidéo

Wat is -fiets- voor een woord?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 21 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 22 - Quiz

Wat vind je het moeilijkste van Nederlands?

Slide 23 - Question ouverte

Heb je nog vragen aan mij of over het vak Nederlands?

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Diapositive