Body talk

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Carte mentale

Head
arm
feet
Stomach
knee

Slide 3 - Question de remorquage

vragen met to be
You are tall.                                                     Are you tall?
Roger is kind.                                                 Is Roger kind?
Your friend is sporty.                                  Is your friend sporty?
They are funny.                                             Are they funny?

Slide 4 - Diapositive

Mary is very tall.
A
Is Mary very tall?
B
Very tall is Mary?
C
How tall is Mary?
D
Mary is very tall?

Slide 5 - Quiz

Maak een vraag met de volgende zin:
They are wearing black shirts.

Slide 6 - Question ouverte

Maak een vraag met de volgende zin:
Her knee is broken.

Slide 7 - Question ouverte

Heb je alle vragen goed?

slim stampen (Grammar/words/stones)
Niet alle vragen goed?

Doe nog een keer mee met de uitleg.

Slide 8 - Diapositive

vragen met to be
You are tall.                                                     Are you tall?
Roger is kind.                                                 Is Roger kind?
Your friend is sporty.                                  Is your friend sporty?
They are funny.                                             Are they funny?

Slide 9 - Diapositive

Grammar 8. Meervoud.
In  het Engels zet je zelfstandig naamwoorden in het meervoud door er een -s aan vast te schrijven.   jacket --> jackets          shoe --> shoes

Uitzonderingen:
- woorden die eindigen op een -s of een -o krijgen in het meervoud - es erachter.
                 bus --> buses                    hero --> heroes
- woorden die eindigen op een medeklinker + -y eindigen op -ies
                 hobby --> hobbies           boy --> boys
- woorden die eindigen op - f(e) eindigen op -ves
                 wolf --> wolves
- sommige uitzonderingen hebben een eigen meervoudsvorm, bijvoorbeeld tooth --> teeth

Slide 10 - Diapositive

Wat is het meervoud van
jacket
A
jackets
B
jacks
C
jacketes
D
jacket

Slide 11 - Quiz

Wat is het meervoud van
boy
A
boy's
B
boys
C
boies
D
boyes

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van
man
A
man
B
mans
C
men
D
mens

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van
hobby
A
hobbies
B
hobby's
C
hobbie's
D
hobbys

Slide 14 - Quiz

Had je maximaal 1 fout?

- zelfstandig maken opdr. 14 + 15

klaar?
1. Oefenen met Grammar op Van Dijk
2. Words of stones oefenen (WRTS/van Dijk/Quizlet)


Had je meer foutjes?

- klassikaal meedoen opdr. 14 + 15
timer
0:10

Slide 15 - Diapositive

Stone 8: zo praat je over gezondheid

Slide 16 - Diapositive

I feel ill.
I am fine.
Robert feels tired.
Robert is sad.
My grandmother feels all right today.
Megan has got a bruise
My sister has a broken leg.
She has an ear infection.
My back hurts.
She has got the flu.
Ik voel me ziek.
Het gaat prima met me.
Robert voelt zich moe.
Robert is verdrietig.
Mijn oma voelt zich goed vandaag.
Megan heeft een blauwe plek.
Mijn zus heeft een gebroken been.
Zij heeft een oor-infectie.
Mijn rug doet zeer.
Zij heeft de griep.

Slide 17 - Diapositive

I feel ill.
A
Ik voel me ziek.
B
Ik voel me prima.

Slide 18 - Quiz

My grandmother feels all right today.
A
Mijn oma voelt zich goed vandaag.
B
Mijn oma voelt zich ziek vandaag.

Slide 19 - Quiz

She has got the flu.
A
Zij heeft hoofdpijn.
B
Zij heeft de griep.

Slide 20 - Quiz

Maken: opdr. 22, 23, 24
Klaar? zelf oefenen met slim stampen (stones)

Slide 21 - Diapositive

a en an betekent allebei één.

Je gebruikt a voor woorden die in de uitspraak met een medeklinker beginnen.

Je gebruikt an voor woorden die in de uitspraak met een a, e, i, o, u beginnen.
Voorbeelden:
a house (medeklinker)
a uniform (klinkt als juniform, dus een medeklinker)

an apple (klinker)
an hour (klinkt als auer, dus een klinker)



Slide 22 - Diapositive

Welke woorden ken je waar 'a' voor moet?

Slide 23 - Question ouverte

Welke woorden ken je waar 'an' voor moet?

Slide 24 - Question ouverte

The
Het lidwoord the betekent in het nederlands 'de' of 'het'.

voor woorden die in de uitspraak met een klinker beginnen moet je the uitspreken met een i-klank op het eind.

the apple --> klinkt als thie apple
the arm --> klinkt als thie arm

Slide 25 - Diapositive

Easy?

Zelfstandig maken opdr. 26, 27, 28

Klaar? slim stampen/Quizlet
Hard?

Klassikaal meedoen met opdr. 26, 27, 28

Slide 26 - Diapositive

Herhaling H3: Kahoot

Slide 27 - Diapositive

To do: Test Yourself
Ready? Study words, stones & grammar

Slide 28 - Diapositive