Grammar herhalen lesson 1 en 2

Present Perfect - 
Quiz + herhaling
Doel:
Ik kan de tijd correct gebruiken bij het schrijven van zinnen en
 kan aangeven wanneer deze tijd wordt gebruikt.
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Present Perfect - 
Quiz + herhaling
Doel:
Ik kan de tijd correct gebruiken bij het schrijven van zinnen en
 kan aangeven wanneer deze tijd wordt gebruikt.

Slide 1 - Diapositive

Signaalwoord 
recently.
I
have
bought
house

Slide 2 - Question de remorquage

Vorm - to have + voltooid deelwoord 
Let op! 
Have/has + voltooid deelwoord

He/she/it has 
Overige = have 

Kies bij de volgende vragen de juiste vorm van to have 

Slide 3 - Diapositive

Thomas _______ not been to Spain yet.
A
have
B
has

Slide 4 - Quiz

Louise and Gregory _______ not been to London since the lockdown.
A
have
B
has

Slide 5 - Quiz

My parents and I _______ been to Greece since my 5th birthday.
A
have
B
has

Slide 6 - Quiz

I _______ never been to Spain.
A
have
B
has

Slide 7 - Quiz

 to have + voltooid deelwoord 
Let op! 
Have/has + voltooid deelwoord

= werkwoord + ed (regelmatig)
of 3e rijtje - (onregelmatig) = uit je hoofd leren.... 


Slide 8 - Diapositive

Present Perfect:
have/has
 + voltooid deelwoord

Regelmatig 
I have walked 
He has worked
We have cooked




Onregelmatig (irregular)
I have seen
They have slept
Tim has known

+ed

Slide 9 - Diapositive

She has never ____________ kissed.
(to be)
A
been
B
beed

Slide 10 - Quiz

She has never ____________ that movie (to see).
A
seed
B
sawd
C
seen

Slide 11 - Quiz

Present Simple 
Tegenwoordige tijd

Slide 12 - Diapositive

Deze tijd gebruik je:

Gebruik je bij: FEITEN, GEWOONTES EN IETS WAT REGELMATIG GEBEURT.

1.  bij dingen die je dagelijks doet of als iets dagelijks, wekelijks, jaarlijks gebeurt = (routine): They usually take a walk with their son.

2. in een rooster of de aankomst en vertrektijden: The train leaves at platform 5

3. Feiten die altijd waar zijn – algemene feiten bijv.  Wetenschappelijke feiten, geografische beschrijvingen: Water freezes at 0 degrees.

4. Bij meningen, gevoelens, voorkeuren: She likes making snowmen

Slide 13 - Diapositive

Ad 1  They usually take a walk with their son.

Ad 2  The train leaves at platform 5

Ad 3  Water freezes at 0 degrees.

Ad 4  She likes making snowmen.



Slide 14 - Diapositive

present simple

Slide 15 - Diapositive

Dus...
Om de tegenwoordige tijd te maken:
bij he/she/it —> werkwoord + s/+ es/+ ies
bij de andere personen —> hele werkwoord

Slide 16 - Diapositive

Let op!
I work — he works
I wash — he washes
I do — he does
I try — he tries
I enjoy — he enjoys

Slide 17 - Diapositive

even oefenen...

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

Vraagzinnen maken
Do I work?
Does he work?

do/does + hele werkwoord

Slide 20 - Diapositive

Ontkennende zinnen maken
 I don’t like it.
He doesn’t say a lot.

don’t of does’t voor het (hele) werkwoord 

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Lien

Slide 23 - Lien

They ... an apple every day. (eat)

Slide 24 - Question ouverte

He ... to sleep. (want)

Slide 25 - Question ouverte

Tom ... soccer every Saturday. (play)

Slide 26 - Question ouverte

Sarah and Jane ... to New york every year. (fly)

Slide 27 - Question ouverte