Literatuur - tijd en ruimte

Literatuur
Tijd en ruimte
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Literatuur
Tijd en ruimte

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: je weet welke functies tijd en ruimte kunnen vervullen in een boek en deze kan je ook herkennen.

- Woord van de week
- Terugblik
- Uitleg tijd
- Opdracht 2 maken
- Uitleg ruimte
- Opdracht 3 maken

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent het woord van de week 'knipperlichtzomer'?

Slide 3 - Question ouverte

Woord van de week
Knipperlichtzomer: zomer waarin in bepaalde landen de coronamaatregelen soms wel en soms geen vakantie mogelijk maken

Slide 4 - Diapositive

Wat is een open plek?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een korte en een lange spanningsboog?

Slide 6 - Question ouverte

Tijd
  • Historische tijd: de tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  • Een schrijver kan spelen met de tijd om het verhaal spannender te maken.
  • Tijdsverloop:
  1. Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, dus van begin tot eind. Terugverwijzing: in het verhaal wordt kort herinnerd aan wat er in het verleden is gebeurd. Vooruitwijzing: in het verhaal wordt kort verwezen naar iets wat nog gaat gebeuren. 

Slide 7 - Diapositive

Tijd
2. A-chronologisch: in het verhaal worden sprongen gemaakt naar gebeurtenissen uit verleden of toekomst. Flashbacks: in het verhaal word je meegenomen naar het verleden. Flashforward: in het verhaal word je meegenomen naar de toekomst. 

Vertelde tijd: geeft aan hoelang de gebeurtenissen in het verhaal hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).

Slide 8 - Diapositive

Tijd
Hoe uitgebreid of beknopt de gebeurtenissen beschreven zijn, heeft invloed op de spanning van het verhaal. De schrijver kan daar verschillende middelen voor inzetten:
  • Tijdvertraging: een gebeurtenis wordt uitgebreid verteld (met veel details). De gebeurtenis duurt dan langer dan deze in werkelijkheid zou duren. 
  • Tijdsversnelling: waarbij een gebeurtenis kort wordt samengevat.
  • Tijdssprong: er worden gebeurtenissen (uren/dagen/jaren) overgeslagen. Vaak wordt dit aangeduid met witregels.

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 2 maken
- Reader blz. 5
- Kiest uit: vertraging, versnelling of sprong
- In twee- of drietallen
- Paar minuten
- Daarna klassikaal bespreken

Slide 10 - Diapositive

Ruimte
  • Setting: de plaats (geografisch), de tijd (de historische tijd) en de omstandigheden (bijvoorbeeld winter, vakantie, staking). 

  • De ruimte van een verhaal kan dan ook verschillende functies hebben:
  1. Sfeer
  2. Karakterisering van een personage
  3. Symbolisch

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 3 maken
- Reader blz. 5-6
- In twee- of drietallen
- Paar minuten
- Daarna bespreken

Slide 12 - Diapositive

Romanfragment lezen + opdracht
- Hoe ik talent voor het leven kreeg
- Vraag 1 doornemen
- Fragment in stilte lezen
- Markeer in de tekst alles wat met ruimte en tijd te maken heeft (plus de gevoelens van Semmier)
- Daarna opdrachten in twee- of drietallen maken

Slide 13 - Diapositive