(WEEK16) Past Simple, Past Continuous & Used To

Before we start,
what do you remember about..
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Before we start,
what do you remember about..

Slide 1 - Diapositive

timer
0:30
TO BE GOING TO?

Slide 2 - Carte mentale

timer
0:30
WILL & SHALL?

Slide 3 - Carte mentale

TO BE GOING TO
Je gebruikt een vorm van to be going to wanneer..

1. je iets van plan bent in de toekomst;
      I am going to watch a movie tonight.
2. je zeker weet dat iets zal gaan gebeuren.
      Look at those clouds! It is going to rain.


Slide 4 - Diapositive

TO BE GOING TO
TO BE + going to + werkwoord
wanneer er als werkwoord "to walk" staat, gebruik dan alleen "walk" zonder "to".
dit neem je gewoon letterlijk zo over.
am, is of are

Slide 5 - Diapositive

WILL & SHALL
Je gebruikt een vorm van will & shall  wanneer..

1. iets in de toekomst gaat gebeuren;
      It will be dark soon.
2. je iets spontaan besluit te gaan doen.
      Alright then, I will help you in a minute.


Slide 6 - Diapositive

WILL & SHALL
Je gebruikt een vorm van will & shall  bij..

3. een veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek en voorspelling.
   He will not be on time. He never is.

Slide 7 - Diapositive

WILL & SHALL
WILL
SHALL
Dit mag bij elk onderwerp (I, you, we, they, he, she, it) en bij elke soort zin (bevestigend, ontkennende, vragend).
Dit mag alleen bij I en we. Je mag het gebruiken bij een bevestigende of ontkennende zin, maar je moet het gebruiken in een vraagzin,

Slide 8 - Diapositive

"Past" means verleden(tijd)..

Slide 9 - Diapositive

What do you remember about
the Past Simple?

Slide 10 - Carte mentale

When do you use
the Past Simple?
A
Wanneer iets niet meer aan de gang is nu, maar afgesloten is in het verleden.
B
Wanneer iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer.
C
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog gaande is.
D
Wanneer iets in het verleden aan de gang was.

Slide 11 - Quiz

When do you use the Past Simple?
Je gebruikt de Past Simple wanneer..
  1. Iets in het verleden is gebeurd;
  2. De actie is afgesloten, niet meer bezig;
  3. Het is belangrijk wanneer het is gebeurd, er staat dus altijd een tijdsbepaling bij.

                                                                 I saw my best friend yesterday.

Slide 12 - Diapositive

How do you form the Past Simple?
+ Bevestigende zin
WW + ed
of
Onregelmatige werkwoorden
(2e rijtje)
I walked to school yesterday.

I ran to school yesterday.

Slide 13 - Diapositive

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (to tell) nothing but the truth."

Slide 14 - Question ouverte

Complete the sentence by using the Past Simple:
"He ... (to send) a postcard from Germany."

Slide 15 - Question ouverte

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (to go) to New York last year.)

Slide 16 - Question ouverte

Complete the sentence by using the Past Simple:
"She ... (to watch) a film last night."

Slide 17 - Question ouverte

How do you form the Past Simple?
+ Ontkennende zin
did + not
(didn't)
WW
He didn't walk to school yesterday.
? Vraagzin
Did
WW
Did he walk to school yesterday?

Slide 18 - Diapositive

How do you form the Past Simple?

Slide 19 - Diapositive

Complete the sentence by using the Past Simple:
"... she ... (to watch) a film last night."

Slide 20 - Question ouverte

Complete the sentence by using the Past Simple:
"They ... (not / to go) to New York last year.)

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

When do you use the Past Continuous?
Je gebruikt de Past Continuous wanneer..
  1. Iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was;
  2. Je iets in het verleden aan het doen was.

! Het is de duurvorm. Je wilt dus benadrukken dat je er lang mee bezig bent geweest, het heeft even geduurd.

                                         I was learning my English vocabulary for hours yesterday.

Slide 23 - Diapositive

How do you form the Past Continuous?

Slide 24 - Diapositive

Past Simple

Wanneer iets in het verleden is gebeurd; er staat bij wanneer; het is afgelopen.

1. yesterday               4. 10 minutes ago
2. last week               5. this morning
3. in 2005                   6. when I was young



Past Continuous

Wanneer iets in het verleden aan de gang was of voor een langere tijd bezig was en je dit wilt benadrukken.

1. while                         2. for hours

Slide 25 - Diapositive

Past Simple & Past Continuous
Deze twee tijden kunnen ook samen in één zin staan. Dit gebeurt vaak bij een onderbreking van een actie. De actie die het langst heeft plaatsgevonden staat dan in de Continuous.

I was brushing my teeth, when my sister came in.
I finished my homework while I was calling my boyfriend.

Slide 26 - Diapositive

Let's see what you've learned..
Go to goformative.com/join & enter the code
"Used To"
Gebruik je om aan te geven dat iets vroeger altijd gebeurde, maar dat dat nu niet meer zo is.
When I was young, I used to go to bed at 7 o'clock.
Yesterday, I went to bed at 10 o'clock.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

What is the correct translation for:
"Hij was aan het gamen, toen wij binnenkwamen."
A
He gamed, when we were coming in.
B
He games, when we came in.
C
He is gaming, when we came in.
D
He was gaming, when we came in.

Slide 29 - Quiz

Fill in:
"I ... (to start) my new job yesterday.
A
started
B
was starting

Slide 30 - Quiz

Fill in:
"While I was washing the dishes, I suddenly ... (to have) a brilliant idea."

A
were having
B
was having
C
did have
D
had

Slide 31 - Quiz

Fill in:
"He didn't hear the phone ring. He ... (to listen) to really loud music."
A
listened
B
were listening
C
was listening
D
did listen

Slide 32 - Quiz

Fill in:
"The teacher told us to stop what we ... (to do)."
A
were doing
B
did
C
was doing
D
did done

Slide 33 - Quiz

Fill in:
"... you ... (to find) what you were looking for in the library yesterday?"
A
Did ... found
B
Did ... find
C
Was ... finding
D
Were ... finding

Slide 34 - Quiz

Fill in:
"When I heard the phone ring, I ... (to answer) it straight away."
A
answered
B
did answered
C
was answering
D
were answering

Slide 35 - Quiz

Fill in:
"I ... (to talk) to Jim this morning."
A
talked
B
was talking
C
were talking
D
did talked

Slide 36 - Quiz

HAPPY HOLIDAYS!

Slide 37 - Diapositive