Nederland

Nederland
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsISK

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 300 min

Éléments de cette leçon

Nederland

Slide 1 - Diapositive

Thema 2 Nederland 

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • Leer meer over Nederland: Je kunt belangrijke informatie over Nederland noemen.
  • Leer over feestdagen in Nederland: Je kunt de belangrijkste feestdagen in Nederland noemen en wat er dan gebeurt.
  • Vergelijken: Je kunt dingen of mensen met elkaar vergelijken, bijvoorbeeld: "Nederland is mooier dan België."

Slide 3 - Diapositive

Nederland

Slide 4 - Carte mentale

Nederland
Dit is Nederland.
De provincies en de belangrijkste steden.

Slide 5 - Diapositive

Op de wereldkaart
Op een kaart van Europa

Slide 6 - Diapositive

koud kouder koudst
Nederland is kleiner dan Duitsland.
Nederland is groter dan Luxemburg.
Het is in Nederland kouder dan in Spanje.
In Nederland wonen minder mensen dan in Frankrijk.
Nederland is rijker dan Griekenland.
In Nederland is meer water dan in België.

Slide 7 - Diapositive

De opdracht
Wat: Maak thema 2.1, opdracht 3, 4, 5, 7, 8, 10
Hoe: Alleen of samen
Tijd: 25-30 min
Klaar?: Check in duo's 
Resultaat: Nakijken met de klas

Slide 8 - Diapositive

De opdracht
Wat: Maak thema 2.2, opdracht 15, 16, 17
Hoe: Alleen of samen
Tijd: 20 min
Klaar?: Check in duo's 
Resultaat: Nakijken met de klas

Slide 9 - Diapositive

woordweb FEEST

welke woorden ken je over FEEST?
typ zoveel mogelijk woorden
druk na elk woord op OK

Slide 10 - Diapositive

feest

Slide 11 - Carte mentale

Wanneer is de verjaardag van de koning? (Koningsdag)

Slide 12 - Question ouverte

Welke kleur zie je veel op Koningsdag?

Slide 13 - Question ouverte

Wat zoeken de kinderen met Pasen in de tuin?

Slide 14 - Question ouverte

Moeten de meeste mensen werken met Pasen?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Welk feest voor kinderen vieren we op 5 december?

Slide 16 - Question ouverte

Sinterklaas woont in Spanje. Hoe komt hij naar Nederland?
A
vliegtuig
B
trein
C
auto
D
boot

Slide 17 - Quiz

Voor 5 december krijgen kinderen vaak ook al een klein cadeau.
Waar?
A
onder het bed
B
in de schoen
C
in de schuur
D
in de tas

Slide 18 - Quiz

Wat vieren we 25 en 26 december?

Slide 19 - Question ouverte

Wat hebben mensen met Kerst in huis?

Slide 20 - Question ouverte

Er zijn meer fietsen dan mensen in Nederland.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz