Cursus 1 §5 Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

§5 Tekstverbanden en Signaalwoorden 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

§5 Tekstverbanden en Signaalwoorden 

Slide 1 - Diapositive

Verbanden en Signaalwoorden 

In teksten hebben zinnen en Alinea's met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar.
Verbanden kun je herkennen aan signaalwoorden. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.


Slide 2 - Diapositive

Tekstverbanden die je al kent:
  1. Opsomming
  2. Tijdsvolgorde (chronologie)
  3. Voorbeeld of uitleg (toelichting) 
  4. Een Tegenstelling
  5. Oorzaak-gevolg 
  6. Conclusie.

Slide 3 - Diapositive

Opsomming
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (-), dots (*), getallen (1,2,3) of een dubbele punt (:)

Vb. Voor een cake heb je nodig : bloem, boter, suiker,
        ei en bakpoeder

Slide 4 - Diapositive

Tijdsvolgorde
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat.

Vb. Na school moet Jantje eerst naar de kapper, vervolgens moet hij snel wat eten want later op de  avond heeft hij training.

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Vb. Sommige mensen houden juist van actieve vakanties. Zo gaan steeds meer vakantiegangers fietsen, wintersporten, diepzeeduiken of bergbeklimmen.

Slide 6 - Diapositive

Tegenstelling
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover,  maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant..... aan de andere kant.
Vb. De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.

Slide 7 - Diapositive

Oorzaak-gevolg
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van.

Vb. Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk

Oorzaak: de brug was open
Gevolg: Peter komt te laat

Slide 8 - Diapositive

Conclusie

Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

Vb.  Pieter heeft de hele dag hard gewerkt en daarna nog een zware tennispartij gespeeld. Hij zal dus wel moe zijn.

Slide 9 - Diapositive

Verbanden en signaalwoorden
In deze paragraaf gaan we het hebben over twee nieuwe verbanden. Een Doel-middel  & een Voorwaarden.

Slide 10 - Diapositive

Doel-middel
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: zodat, om te, door middel van, met behulp van.

Vb. Om te winnen moet ik hard trainen.
Ik ga vroeg slapen, zodat ik morgen fit ben

Slide 11 - Diapositive

Voorwaarden
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: als(...dan), indien, tenzij, wanneer, mits
Vb. Ik blijf in conditie, als ik voldoende sport

Slide 12 - Diapositive

Kennistest

Slide 13 - Diapositive

Door middel van hard trainen wordt hij de kampioen van Nederland
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 14 - Quiz

Hij heeft hard getraind. Daarom zal hij wel hoog eindigen.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Hij heeft tot diep in de nacht zitten studeren zodat hij een goed punt gaat halen.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Hij heeft tot diep in de nacht zitten studeren. Dus hij zal wel een goed punt gaan halen.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Zijn pen is gebroken maar hij kan er wel mee schrijven.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 18 - Quiz

Ik heb vandaag 50 euro gevonden. Ook kreeg ik een loonsverhoging. al met al was het een goede dag.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Zijn pen is gebroken doordat hij te hard drukte.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Hij kan eerste woorden mits hij het snelste rent.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Voorwaarden

Slide 21 - Quiz

Ik wil op vakantie en dat kost nogal wat. Ik moet dus echt een baantje nemen om dit te kunnen betalen.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Voorwaarden

Slide 22 - Quiz

Als je nu meteen vertrekt, kun je nog op tijd komen voor het concert.
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Voorwaarden

Slide 23 - Quiz