Cursus 1 §2 Tekstverbanden en signaalwoorden (1)

Vandaag:
  • Begin Cursus 1 §2  
    - Herhaling oude theorie
    - Behandelen nieuwe theorie
  • Opdrachten maken
  • Kennistest
  • einde les
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Vandaag:
  • Begin Cursus 1 §2  
    - Herhaling oude theorie
    - Behandelen nieuwe theorie
  • Opdrachten maken
  • Kennistest
  • einde les

Slide 1 - Diapositive

§2 Tekstverbanden en Signaalwoorden 

Slide 2 - Diapositive

Verbanden en Signaalwoorden 

In teksten hebben zinnen en Alinea's met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar.
Verbanden kun je herkennen aan signaalwoorden. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.


Slide 3 - Diapositive

Tekstverbanden die je al kent:
  1. Opsomming
  2. Tijdsvolgorde (chronologie)
  3. Voorbeeld of uitleg (toelichting) 

Slide 4 - Diapositive

Opsomming
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (-), dots (*), getallen (1,2,3) of een dubbele punt (:)

Vb. Voor een cake heb je nodig : bloem, boter, suiker,
        ei en bakpoeder

Slide 5 - Diapositive

Tijdsvolgorde
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat.

Vb. Na school moet Jantje eerst naar de kapper, vervolgens moet hij snel wat eten want later op de  avond heeft hij training.

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.

Vb. Sommige mensen houden juist van actieve vakanties. Zo gaan steeds meer vakantiegangers fietsen, wintersporten, diepzeeduiken of bergbeklimmen.

Slide 7 - Diapositive

Verbanden en signaalwoorden
In deze paragraaf gaan we het hebben over drie nieuwe verbanden. Een Tegenstelling, oorzaak-gevolg & een Conclusie.

Slide 8 - Diapositive

Tegenstelling
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: tegenover,  maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant..... aan de andere kant.
Vb. De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.

Slide 9 - Diapositive

Oorzaak-gevolg
Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van.

Vb. Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk

Oorzaak: de brug was open
Gevolg: Peter komt te laat

Slide 10 - Diapositive

Conclusie

Dit verband herken je aan signaalwoorden zoals: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

Vb.  Pieter heeft de hele dag hard gewerkt en daarna nog een zware tennispartij gespeeld. Hij zal dus wel moe zijn.

Slide 11 - Diapositive

Maken
 Pagina 10  --> opdracht 1 t/m 3

Slide 12 - Diapositive

Dus....
Bij een tegenstelling worden er dingen genoemd die tegenovergesteld zijn van elkaar. 
Hij werkt niet snel, maar hij doet zijn werk wel goed.

Bij een oorzaak-gevolg wordt aangegeven wat er gebeurde waardoor er iets anders gebeurd .
Hij reed te hard door de bocht waardoor hij de controle verloor over zijn auto.

Slide 13 - Diapositive

Dus....
Bij een conclusie geeft de schrijver een eindoordeel/kleine samenvatting. Dit doet hij door gebruik te maken van informatie die eerder is genoemd.

Al met al kunnen we concluderen dat een puppy opvoeden niet makkelijk is, maar wel heel erg de moeite waard.



Slide 14 - Diapositive

Maken
 Pagina 12  --> opdracht 4 t/m 8

Slide 15 - Diapositive

Kennistest

Slide 16 - Diapositive

Mijn broertje doet de afwas terwijl ik mijn moeder help met opruimen
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Ik moet naar de tandarts, maar daar heb ik echt helemaal geen zin in.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 18 - Quiz

Mijn vader is erg goed in zijn werk, dus zijn baas is erg blij met hem.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
Conclusie
D
tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Sjors is dol op Jantje. Jantje daarentegen is helemaal niet dol op Sjors.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
Conclusie
D
tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Eerst vond ik Jantje vreemd. Daarna werden we beste vrienden.
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
Conclusie
D
tegenstelling

Slide 21 - Quiz