Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
D-toets hfst 1 het resultaat
Slide 1 - Diapositive
Geef aan welke bewering juist of onjuist is I Constante kosten zijn kosten die niet veranderen II Proportioneel variabele kosten zijn constant per eenheid product
A
Beide beweringen zijn juist
B
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
C
Bewering I is onjuist, bewering II is juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 2 - Quiz
Geef aan welke bewering juist of onjuist is: I De verkoopmedewerkers van een winkel krijgen een vast maandsalaris. Volgend jaar krijgen ze een loonsverhoging en daarom is hier sparak van variabele kosten II Als er geen winst of verlies wordt gemaakt, zijn de opbrengsten gelijk aan de kosten
A
Beide beweringen zijn juist
B
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
C
Bewering I is onjuist, bewering II is juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 3 - Quiz
Kosten kunnen op basis van diverse criteria worden ingedeeld, waarbij elke indeling of groepering in een bepaalde informatiebehoefte kan voorzien. Een ondernemer wil een kostenindeling hebben waarbij sprake is van constante en variabele kosten Volgens welke criteria heeft de ondernemer de kosten ingedeeld?
A
naar de soort of categorie productiemiddel
B
naar de functies in de onderneming
C
naar de wijze van reactie van de kosten op een verandering van de productieomvang
D
naar de wijze van toerekening aan calculatieobjecten.
Slide 4 - Quiz
Bereken de variabele verkoopkosten per eenheid product en de constante kosten per maand
maand
afzet
kosten
jan.
2.500 st.
€ 2.880
feb.
2.700 st.
€ 3.040
mrt
2.300 st.
€ 2.720
A
variabele kosten per product zijn € 1,15; de contante kosten per maand zijn € 2.720,-
B
variabele kosten per product zijn € 0,80; de contante kosten per maand zijn € 880,-
C
variabele kosten per product zijn € 1,15; de contante kosten per maand zijn € 880,-
D
variabele kosten per product zijn € 0,80; de contante kosten per maand zijn € 2.720,-
Slide 5 - Quiz
Constante kosten zijn:
A
kosten die je soms hebt
B
kosten die je altijd hebt binnen een bepaalde productieomvang
C
kosten die per eenheid product constant zijn
D
kosten de variëren met de productieomvang
Slide 6 - Quiz
Een schoen bevat na gereedkomen 270 cm2 leer. Tijdens het maken van schoenen treedt er een snijvereis op van 10% aan leer. De inkoopprijs van het leer bedraagt € 200,- per m2. De overige kosten bedragen € 28,- per schoen. Het afval kan de schoenmaker verkopen voor € 50 per m2 leer. De kostprijs van een paar schoenen bedraagt? (1 m2 = 10.000 cm2)
A
€ 65,-
B
€ 67,58
C
€ 67,70
D
€ 67,78
Slide 7 - Quiz
Bereken op basis van hiernaast gegeven gegevens de jaarlijkse totale constante kosten
A
€ 114.000,-
B
€ 142.000,-
C
€ 158.000,-
D
€ 1.040.000,-
Slide 8 - Quiz
Bereken op basis van hiernaast gegeven gegevens de jaarlijkse totale variabele kosten
A
€ 1.950.000,-
B
€ 1.487.500,-
C
€2.600.000,-
D
€ 735.000,-
Slide 9 - Quiz
De productieomvang neemt het jaar Ena toe met 15.000 tuinstoelen. Wat zijn dan de totale constante kosten?
A
€ 142.000,-
B
€ 1.127.000,-
C
€ 2.925.000,-
D
€ 3.412.500,-
Slide 10 - Quiz
En wat zijn dan voor dat jaar erna de totale variabele kosten?
A
€ 787.000,-
B
€ 675.000,-
C
€ 1.462.000,-
D
€ 3.412.500,-
Slide 11 - Quiz
Om een langebaan met leer te bekleden is netto 3,4 m2 leer nodig. Het leer wordt ingekocht voor € 130,- per vierkante meter. tijdnes het verwerken van het leer ontstaat 15% snijverlies. Het afval kan verkocht worden voor € 30,- per vierkante meter. Bereken de kosten van het leer per loungebank
Slide 12 - Question ouverte
Voor het schilderen van een flatgebouw is netto 798 liter verf nodig. De verf wordt ingekocht voor € 17,50 per liter. Bij het schilderen gaat 0,25% verf verloren. Het opruimen hiervan kost € 30,- Hoeveel liter verf is er bruto nodig voor het schilderen van het flatgebouw? Afronden op hele liters
Slide 13 - Question ouverte
Voor het schilderen van een flatgebouw is netto 798 liter verf nodig. De verf wordt ingekocht voor € 17,50 per liter. Bij het schilderen gaat 0,25% verf verloren. Het opruimen hiervan kost € 30,- Bereken de kosten voor het schilderen van het flatgebouw
Slide 14 - Question ouverte
Bereken de kosten van 1 kg schone tournedos.
Slide 15 - Question ouverte
Een kok moet 16 tournedos bereiden van elk 200 gram. Bereken hoeveel runderhaas hij hiervoor nodig heeft.