Taaldorp oefenen 1.

• NT2
• ISK

Taaldorp oefenen 1.

1. kapper

2. op school

3. gemeente

4. bibliotheek

5. politie

Je bent in de kapperszaak.
De kapper vraagt hoe jij jouw haren wil.

1. Ik ben lang.
2. Ik wil graag lange, zwarte haren.
3. Ik wil graag krullen.
4. Ik wil graag rode lippenstift.

De kapper vraagt: Hoe lang ben je in Nederland? Wat is leuk en niet leuk.

Je bent in de kapperszaak.
De kapper vraagt hoe jij jouw haren wil.

De kapper vraagt: wat vind jij van jouw kapsel?

1. Ik vind mijn kapsel geweldig mooi.
2. Het kapsel is te kort.
3. Het is erg lelijk. Ik ben boos.
4. Dit heb ik niet gevraagd.

De kapper vraagt: wat vind jij van jouw kapsel?

Er is een nieuwe leerling op school.

Wat vraag je?

leeftijd/ land/ naam/ interesses

Er is een nieuwe leerling op school. Wat vraag je? (Maak een hele zin)

Vertel de nieuwe leerling waar de w.c. is.

Je krijgt een paspoort bij de gemeente. Welke vragen zijn juist?

1. Hoe laat is het?
2. Wanneer kan ik het ophalen?
3. Waar is mijn subsidie?
4. Hoeveel kost het?

Je krijgt een paspoort bij de gemeente. Wat kun je vragen?

Je bent bij de bibliotheek. Je wil lid worden. Wat vraag je?

Je bent bij de bibliotheek. Je wil lid worden. Wat vraagt de medewerker?

Jouw fietstas met laptop is gestolen.
Welke zinnen zijn goed.

1. Waar is de tas nu?
2. Hoe ziet de tas eruit?
3. Wilt u aangifte doen?
4. Wie heeft de tas gestolen?

Beschrijf jouw tas.

Hoe ziet de dief eruit?