Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
In het Engels is het beleefd om een vraag niet alleen met ja/nee te antwoorden.
Na ja of nee gebruik je het werkwoord en het onderwerp uit de vraagzin in het antwoord.
Did she go to school yesterday?
- Yes, she did.
- No, she didn't.
Could I borrow your pen?
- Yes, you could.
- No, you couldn't.
1. Je begint met ja/nee.
2. herhaal het onderwerp uit de vraag (moet dan altijd een persoonlijk voornaamwoord zijn I, you,he,she,it, you, we, they).
3. herhaal het eerste werkwoord uit de vraag.
*** Bij 'you' in een vraag gebruik je 'I' of 'we' in je antwoord.
Are you interested in comic books?
- Yes, I am. - Yes, we are.
- No, I am not. - No, we aren't.
*** Als het antwoord met 'NO' begint, dan zet je not achter het werkwoord.
Could he help me with my homework?
- Yes, he could.
- No, he couldn't.
voeg het werkwoord en not samen, als dit mogelijk is.
Een ja/nee antwoord in het Engels ziet er als volgt uit:
- Yes/No - onderwerp - werkwoord (+ not).
*Zie je 'you' in de vraag, dan gebruik je 'I' of 'we' in jouw antwoord.
*Begint jouw antwoord met No, dan zet je not achter het werkwoord.
cookieTextcookieStatement