5. Schrijven: veelgemaakte fouten examen Schrijven

EXAMENVOORBEREIDING SCHRIJVEN
Quiz met uitleg over veelvoorkomende schrijffouten,
daarna een Kahoot.

Pak je laptop er maar bij en log in.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

EXAMENVOORBEREIDING SCHRIJVEN
Quiz met uitleg over veelvoorkomende schrijffouten,
daarna een Kahoot.

Pak je laptop er maar bij en log in.

Slide 1 - Diapositive

'Als je dat niet doet ben je al snel ongezellig'
Is deze zin goed of fout?
A
Die zin is goed
B
Die zin is fout

Slide 2 - Quiz

UITLEG
'Als je dat niet doet ben je al snel ongezellig' is een samengestelde zin. Je kunt er een signaalwoord middenin zetten. 

Hak je de zin in tweeën, dan staat er:  
Zin één:    'Als je dat niet doet.'
Zin twee:  'ben je al snel ongezellig.' 

Ben je al snel ongezellig klopt niet in deze zin. 

OPLOSSING → Zet een komma tussen twee persoonsvormen.
De correcte zin is: 'Als je dat niet doet, ben je al snel ongezellig'. 

Slide 3 - Diapositive

'Henk ging naar huis, en hij pakte een taxi.'
A
Deze zin is goed
B
Deze zin is fout

Slide 4 - Quiz

UITLEG
'Henk ging naar huis, en hij pakte een taxi.'

Schrijf een komma vóór signaalwoorden, zoals: maar, omdat, doordat, want, tenzij, waardoor, daarom, terwijl, dus

Functie van de komma: het geeft een adempauze in de tekst aan.  
Met andere woorden: de zin is nog niet afgelopen. Er komt nog meer. 

[en] geeft van zichzelf al een pauze aan in de zin, dus zet je daar geen komma voor.

Slide 5 - Diapositive

WERKWOORDSPELLING
'Jouw werk (veranderen) niet.'
Vul de juiste vorm in.

Slide 6 - Question ouverte

'Flexibilisering heeft als gevolg dat je dezelfde functie houdt.'
A
Deze zin is goed (en waarom?)
B
Deze zin is fout (en waarom?)

Slide 7 - Quiz

UITLEG
'Flexibilisering heeft als gevolg dat je dezelfde functie houdt.'  Er staat [dat]. 
Dat betekent meer dan één zin. 

Eerste zin: 'Flexibilisering heeft als gevolg' 
Onderwerp = Flexibilisering (dat is enkelvoud). 
Persoonsvorm = heeft (dus ook enkelvoud) 

Tweede zin: 'Dat je dezelfde functie houdt'   
Onderwerp = je 
Persoonsvorm =  ik-vorm + t

Slide 8 - Diapositive

Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

UITLEG
'Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Zie je het signaalwoord [terwijl]? Daar moet een komma vóór. 
Truc: je neemt een adempauze. Dat merk je als je de zin overleest. 

LEES DAAROM ALTIJD JE ZINNEN OVER.  

De correcte zin wordt dan: 
'Wij leven in een vrij land, terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Slide 10 - Diapositive

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
reservesleutel
B
reserve sleutel

Slide 11 - Quiz

UITLEG
Hoe ziet het woord dat je bedoelt eruit, als je het in het meervoud zet?  

► heb je het over sleutels of over reservesleutels?

Reserve sleutel wordt reservesleutels, niet reserves sleutels

 



Slide 12 - Diapositive

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
sollicitatiebrief
B
sollicitatie brief

Slide 13 - Quiz

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
praktijkervaring
B
praktijk ervaring

Slide 14 - Quiz

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
mbo opleiding
B
mbo-opleiding
C
mboopleiding

Slide 15 - Quiz

Is deze zin goed?

'Andere denken dat dit niet nodig is.'
(je doelt op andere mensen)
A
nee, het moet anderen zijn
B
ja, dit is goed

Slide 16 - Quiz

UITLEG
Gaat het over dingen, dan schrijf je een [e] aan het eind: 
De boeken die alle in de kast staan. Ik heb beide documenten ondertekend. 

Gaat het over mensen , dan gebruik je het woord met een [n] aan het eind. 
'Anderen denken dat dit niet nodig is.' 

NB
Noem je de mensen al in de zin, zoals 'de meeste studenten',  dan staat er al een [n] en dan hoef je het niet meer achter 'meeste' te plakken. 
Het staat ook wat raar: 'de meesten studenten'... en klinkt dat goed?

Slide 17 - Diapositive


'De meeste studenten denken dat ze wel kunnen schrijven.'

A
nee, het moet meesten zijn
B
ja, dit is goed

Slide 18 - Quiz

VERWIJZEN / VERWIJSWOORDEN
Het meisje dat daar loopt
Mijn zusje .... om haar vriendje huilt
De jongen die naar haar kijkt
De tafel .... daar staat
Het bed dat twee meter breed is 
Een bed ... in het midden van de slaapkamer staat

Zie je een patroon? 
  • de-woorden krijgen 'die'
  • het-woorden krijgen 'dat'

Slide 19 - Diapositive

Vul in 'dat' of 'die':
'Het gaat om snelheid ... je leert!'

Slide 20 - Question ouverte

UITLEG
Tip: denk aan een ander woord dat je kent, dat hetzelfde begint of hetzelfde eindigt [in dit geval -heid]. Zet je daar [de] of [het] voor? Mensheid, gezelligheid, vrolijkheid.
'Snelheid' is net als 'vriendelijkheid' een 'de'- woord. Je verwijst naar de-woorden met [die]

De vis die zwemt. De troela die daar loopt. De gezelligheid die iedereen kent. (de) Snelheid die je leert.


Slide 21 - Diapositive

Vul het correcte verwijswoord in:

'Mijn zusje .... hard huilt.'

A
die
B
dat

Slide 22 - Quiz

UITLEG
Het verwijswoord [dat] gebruik je bij het-woorden: zelfstandige naamwoorden met [het] als ingesloten lidwoord. 
→ Kijk waarnaar 'dat' of 'die' verwijst en weet het lidwoord.    

Het meisje dat in de bus zit. 
Jouw zusje dat haar knie stoot.
Christiaans paard dat uit de wei wordt gehaald.


Slide 23 - Diapositive

'Dit schema [...] voor je ligt.'
A
die
B
dat

Slide 24 - Quiz

'Er is een systeem nodig [...] eindelijk werkt.'
A
die
B
dat

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Lien

Slide 27 - Lien

EINDE VAN DE LES

Slide 28 - Diapositive