Les 6

Stil lezen





1. Pak een strip/ boek.
2. Ga rustig zitten.
3. Begin te lezen.
4. Als iedereen zit, gaat de klok lopen.
Hoi 2Va!
timer
10:00
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Stil lezen





1. Pak een strip/ boek.
2. Ga rustig zitten.
3. Begin te lezen.
4. Als iedereen zit, gaat de klok lopen.
Hoi 2Va!
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Het straattaalwoord van de dag

Slide 3 - Diapositive

Boeken van HONA

Slide 4 - Diapositive

Wat doen we verder vandaag?
1. We ontleden 1 zin.

2. We krijgen tijd om huiswerk te na te kijken en te maken.

3. . We leren iets meer over enkelvoudige en samengestelde zinnen (met quizje).

Slide 5 - Diapositive

Zinsontleding
Milan wil elke les van  mevrouw Houkes een lolly hebben.
Zinnen ontleden

stap 1: persoonsvorm: ja/nee-vraag/ zin in andere tijd
stap 2: zinsdeelstrepen: husselen
stap 3: werkwoordelijk gezegde: alle ww
stap 4: onderwerp: wie/ wat + wwg
stap 5: lijdend voorwerp: wie/wat+o+wwg?

Slide 6 - Diapositive

Huiswerktijd
EERST: p. 28 + 29 + 80 + 81 nakijken
DAARNA: Aftekenen bij mevr. Houkes
DAARNA: hw volgende week maken

Je mag je eigen muziek luisteren.

Afspraken muziek luisteren tijdens werken
- De docent bepaalt wanneer je muziek mag luisteren.
- Je luistert alleen je eigen muziek (oortjes niet delen).
- Je bent de enige die je muziek hoort (denk aan geluid).
- Je scherm ligt op de kop.

timer
15:00

Slide 7 - Diapositive

Wat doen we verder vandaag?
1. We ontleden 1 zin.

2.We krijgen tijd om huiswerk te maken.

3.  We leren meer over enkelvoudige en samengestelde zinnen.
(met quizje van 7 vragen)

Slide 8 - Diapositive

HERHALING:
Enkelvoudig/ samengestelde zin
ENKELVOUDIGE ZIN
- Ik ben moe.
- Ik ben laat naar bed gegaan.

SAMENGESTELDE ZIN
- Ik ben moe, want ik ben laat naar bed gegaan.

('want' plakt 2 zinnen aan elkaar: voegwoord)


Slide 9 - Diapositive

NIEUW
Enkelvoudig/ samengestelde zin
OPDRACHT:       ZET DE ZINNEN IN DE VERLEDEN TIJD.
VRAAG:               HOEVEEL WOORDEN VERANDEREN ER?

1- Kim is ziek naar huis gegaan.
2- Bilal doet een coronatest en Oualid maakt een proefwerk.
3 - Stefen haat Nederlands en Rodas vindt geschiedenis een vreselijk vak.
4- Shelia scoort een doelpunt.


Slide 10 - Diapositive

ENKELVOUDIGE ZIN:

- bestaat uit 1 zin;

- NOOIT voegwoorden;

- één persoonsvorm.


voorbeeld:
Mevrouw Houkes is gek.

SAMENGESTELDE ZIN:

- meerdere zinnen achter elkaar geplakt;

- wel voegwoord(en) (vaak);

- ALTIJD meerdere persoonsvormen.

voorbeeld:
Mevrouw Houkes is gek, maar ze is meestal ook wel aardig.

Slide 11 - Diapositive

Enkelvoudig of samengesteld?

''Jelle zit in 2Va.''
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 12 - Quiz

Enkelvoudig of samengesteld?

''Abdul heeft haar schrift mee, maar Lisanne is haar boek vergeten.''
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 13 - Quiz

Wat is het voegwoord?

''Abdul heeft haar schrift mee, terwijl Lisanne haar boek is vergeten.''
A
mee
B
Lisanne
C
terwijl
D
is

Slide 14 - Quiz

ENKELVOUDIG OF SAMENGESTELDE ZINNEN?

1. Sarah heeft een kat.
2. De oortjes van Gianluca zijn kwijt, maar gelukkig heeft Bram ze gevonden.

A
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
B
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er is 1 pv
C
1 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
D
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv

Slide 15 - Quiz

Hoe komt het woord 'voegwoord' aan z'n naam?
A
Voegen doe je bij bakstenen: die plak je aan elkaar. Een voegwoord plakt meerdere zinnen aan elkaar.
B
Invoegen doe je als je je auto tussen twee andere auto's wilt krijgen. Met een voegwoord zet je een zin TUSSEN een andere zin.

Slide 16 - Quiz

Hoe komt het woord 'voegwoord' aan z'n naam?
A
Voegen doe je bij bakstenen: die plak je aan elkaar. Een voegwoord plakt meerdere zinnen aan elkaar.
B
Invoegen doe je als je je auto tussen twee andere auto's wilt krijgen. Met een voegwoord zet je een zin tussen een andere zin.

Slide 17 - Quiz

WAT GELDT VOOR JOU?

1. Ik kan enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen.
2. Ik kan het voegwoord uit een zin halen.
3. Ik weet hoeveel persoonsvormen een enkelvoudige zin heeft.
A
1 = ja 2 = nee 3 = nee
B
1 = ja 2 = ja 3=nee
C
1 = ja 2 = ja 3=ja
D
1 = nee 2 = nee 3 = nee

Slide 18 - Quiz