Alle grammatica v3 - Chap. 5

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Alle grammatica - chap. 5

 

- Conditionnel

- Delend lidwoord

- Le verbe ''venir''

Wat is de conditionnel(futur du passé)? 

Futur simple --> een toekomstige gebeurtenis:

                               Demain je partirai en vacances

Conditionnel --> een voorwaardelijke gebeurtenis in de toekomst. Het is ook een toekomstige tijd; je gebruikt deze om uit te drukken dat je iets zou willen doen in de toekomst:

                             Si je pouvais, je partirais en vacances demain.

Wanneer gebruik je de conditionnel?

Ik zou een kopje thee willen - Je voudrais une tasse de thé

= beleefdheid

Si tu travaillais bien, tu aurais de bonnes notes (imp. + cond.)

Als je je best deed, zou je goede cijfers halen

= voorwaarde

Demain il ferait beau

= veronderstelling (het zou morgen mooi weer worden)

Hoe maak je de conditionnel?

1. je gebruikt  de stam van de futur simple

2. je voegt de uitgangen van de imparfait eraan toe

3. de stam hangt af van het werkwoord

    - bij werkwoorden eindigend op -er, -re en -ir is de stam het

      gehele  werkwoord. Let op! bij ww op -re valt de laatste e weg

    - bij onregelmatige werkwoorden is de stam onregelmatig

      en gebruik je dezelfde stam  van de futur simple

Werkwoorden op -er,-re en -ir

ww op -er: hele werkwoord + uitgang imparfait

Conditionnel                                               

Je donnerais                                                

Tu donnerais                                                 

Il donnerait                                                     

Nous donnerions                                       

Vous donneriez                                           

Ils donneraient                                         

Werkwoorden op -re

ww op -re: je haalt de laatste e weg + uitgang imparfait

Conditionnel                                               

Je rendrais                                                

Tu rendrais                                                

Il rendrait                                                    

Nous rendrions                                      

Vous rendriez                                           

Ils rendraient                                            

Werkwoorden op -ir

• Wat doe je bij werkwoorden als choisir in de conditionnel?
  
• Schrijf maar op in je schrift - vous avez une minute.
  

Choisir 

Je choisirais = ik zou vertrekken

'Donner' in de conditionnel

1. Je donnerai, tu donnerais, il donnerait
2. Je donnerai, tu donneras, il donnera
3. Je donnerais, tu donnerais, il donnerait
4. Je donnera, tu donneras, il donnera

Si tu faisais tes devoirs tu aurais de bonnes notes

1. Beleefdheid
2. Voorwaarde
3. Veronderstelling

Nous ...... du cheval

1. ferions
2. irions
3. serions
4. seriez

Ce ........ sympa si tu venais avec nous

1. sera
2. serait
3. seront
4. seraient

Het delend lidwoord

Bestaat niet in het Nederlands.

GEEN LIDWOORD IN HET NEDERLANDS IS EEN DELEND LIDWOORD IN HET FRANS.

Hoezo delend lidwoord?

Omdat het uit twee delen bestaat:

de + le --> du

de + la --> de la

de + l' --> de l'

de + les --> des

Explication: Delend lidwoord (1)

Delend lidwoord: Als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt. (Ik drink_koffie/zij eet_sla/ik wil graag_water, jij neemt_frietjes)

mnl	du	Je bois du café
vrl	de la	Elle mange de la salade
klinker/h	de l'	Je voudrais de l' eau
meerv.	des	Tu prends des frites

Delend lidwoord

Let op:

In plaats van een delend lidwoord krijg je de/d' :

- (1) na een woord van hoeveelheid

- (2) na een ontkenning

Delend lidw. --> de/d'

Exemple (1):

J'achète des pommes. --> 

J'achète un kilo des de pommes.

J'achète beaucoup des de pommes.

Delend lidwoord

Let op:

In plaats van een delend lidwoord krijg je de/d' :

- (1) na een woord van hoeveelheid

- (2) na een ontkenning

Delend lidw. --> de/d'

Exemple (2):

Je mange de la viande. --> 

Je ne mange jamais de la  de viande.

Tu ne prends pas de l'  d'eau?

Delend lidwoord

Let op !!!

Na de werkwoorden

aimer / adorer / détester / préférer

krijg je geen delend lidwoord maar een bepaald lidwoord (= le / la / l' / les)

Delend lidwoord

Exemple:

J'aime  du  le poisson. = Ik houd van vis.

Ook bij ontkenning:

Je n'aime pas de  le poisson. Ik houd niet van vis.

Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.

1. Juist
2. Onjuist

Wat is een delend lidwoord?

1. un, une
2. du, de la, de l', des
3. le, la, les

Welke uitspraak is fout over het "delend lidwoord"?

1. het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
2. je gebruikt het na een getal
3. het bestaat niet in het Nederlands
4. 'de l' staat voor een klinker of stomme h

Wanneer gebruik je in het Frans het delend lidwoord NIET?

1. bij onbepaalde hoeveelheden
2. wanneer er in het NL geen lidwoord staat
3. in de zin "ik heb veel geld"
4. in de zin "ik heb zakgeld"

Tu veux ... coca ?

Kies het juiste delend lidwoord.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
een hoeveelheid / een ontkenning?

1. geen idee
2. er verandert niets
3. delend lidwoord verandert in de / d'
4. delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Welk delend lidwoord?

Je ne mange plus ........ viande.

1. de
2. d'
3. du
4. de la

Delend lidwoord
Bij het ontbijt, drink ik melk

1. Au petit-déjeuner, je bois lait
2. Au petit-déjeuner, je bois du lait
3. Au petit-déjeuner, je bois le lait

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je ne bois pas ...... eau.

1. de
2. de la
3. de l'
4. d'

Wat gebeurt er met het delend lidwoord na:
aimer / adorer / préférer / détester ?

1. geen idee
2. er verandert niets
3. delend lidwoord verandert in de / d'
4. delend lidwoord verandert in le/la/l'/les

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'adore ...... frites.

1. de
2. des
3. du
4. les

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je prends ...... jus d'orange.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)

1. du
2. l'
3. de l'
4. de

Deux kilos ....... pommes
(Kies het goede delend lidwoord)

1. des
2. de la
3. de
4. géén lidwoord

Venir - Présent 

Nederlands	Frans
Ik kom	Je viens
Jij komt	Tu viens
Hij / Zij / Men komt	Il / Elle / On vient
Wij komen	Nous venons
Jullie komen / U komt	Vous venez
Zij komen	Ils / Elles viennent

Venir - Passé composé

Nederlands	Frans
Ik ben gekomen	Je suis venu(e)
jij bent gekomen	Tu es venu(e)
hij/ zij men is gekomen	Il / Elle / On est venu(e)
wij zijn gekomen	Nous sommes venu(e)s
jullie zijn/ u bent gekomen	Vous êtes venu(e)(s)
zij zijn gekomen	Ils / Elles sont venu(e)s

venir - présent
NOUS ...

venir - passé composé
ils ...

venir - présent
tu ...

venir - passé composé
tu ... (vrl)

venir - présent
elles ...

venir - passé composé
vous ... (vrl mv)

venir - présent
je ...