Les 5: Het alfabet (feitjes om te leren)

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

A

Aardgas (CH4) (methaan)

Koolwaterstof (bestaat uit Koolstof en Waterstof), een fossiele brandstof (net als aardolie, steenkool en bruinkool)


Alcohol (C2H6O) (ethanol)

Ontstaat bij het gisten van suiker en zit in alcoholische dranken.

2 Vol % betekent 2 % van het volume is alcohol.


Atoomnummer (periodieksysteem)

Het getal die aangeeft hoeveel protonen er in de kern zitten en hoeveel elektronen er in de schillen zitten.

Slide 2 - Diapositive

A

Ammonia (NH3 (g) )

Een gas die in oplossing de base ammoniak (NH3(aq)) vormt.


Ammoniumion (NH4 +)

Het enige samengestelde positieve ion


Adsorberen (scheidingsmethode)

Een scheidingsmethode die is gebasseerd op het vastplakken aan koolstof.

Vooral gedaan met kleurstoffen, geurstoffen en gifstoffen (koolstoffilters en gasmaskers)

Actieve kool (norit) worden gebruikt bij deze scheidingsmethode.


Slide 3 - Diapositive

B

Brandstoffen.

Stof die nodig is bij een verbraniding. De brandstof is een koolwaterstof die reageert met zuurstof.


Base

Een stof met een pH die hoger is dan 7.

Alle zouten met een hydroxidegroep, oxidegroep of carbonaatgroep en daarnaast Ammonia zijn basen.

Basische schoonmaakmiddelen zijn sterke ontvetters. 

Slide 4 - Diapositive

C

Chloor

Een halogeen met de formule Cl2

(dit is geen i maar een kleine letter l)


Condenseren

De faseovergang van gas naar vloeibaar

Slide 5 - Diapositive

D

Destilleren

Scheidingsmethode waarbij een oplossing wordt gescheiden in twee onderdelen. Het residu (blijft in de kolf) en het destillaat (in het opvangvat). Destilleren werkt door het verschil in kookpunt van de onderdelen.

Aardoliedestillatie staat in je BINAS, de onderdelen zijn fracties.


Di-atomige atomen.

Stoffen die uit twee dezelfde atomen bestaan (Een atoomsoort) Het zijn H2, N2, O2, F2, Cl2, Br2, I2.

Slide 6 - Diapositive

E

Extraheren.

Scheidingsmethode die gebasseerd is op de oplosbaarheid. (Voorbeelden zijn theezetten, koffiezetten en bouillon trekken). De stof die ontstaat noem je extract.


Emulsie

Mengsel van twee vloeistoffen die een troebel mengsel geven. Meestal gaan de twee vloeistoffen weer verder uit elkaar. Met een emulgator kun je ze dan weer gemengd houden.

Slide 7 - Diapositive

E

Edelgassen. (He, Ne, Ar, Kr, Xe en Rn)

De elementen in groep 18 van het periodieksysteem (BINAS 34). De edelgassen reageren niet. Ze hebben een volle buitenste schil


Elementen

De bouwstenen zoals ze vermeld staan in het periodiek systeem. Een element bestaat uit één atoomsoort en is dus niet te ontleden.


Erlenmeyer

Glaswerk in een driehoekige vorm

Slide 8 - Diapositive

E

Elektron. (deeltjes)

Het elektron is een negatief geladen deeltje die in de schillen rond de kern zit. Het elektron is zo licht dat we de massa op 0 u (unit) zetten.

De elektronen verdeling is beginnen bij de kern:

K-schil maximaal 2 elektronen, L-schil maximaal 8 elektronen, M-schil maximaal 8 elektronen, ...

Slide 9 - Diapositive

F

Filtratie

Een scheidingsmethode die is gebasseerd op de deeltjesgrootte. Grote brokken blijven op het filter (residu) en kleine deeltjes gaan door het filter (filtraat). Lijkt op zeven.


Fossiele brandstoffen

Brandstoffen die (erg lang geleden) ontstaan zijn uit organisch materiaal. Bij de verbranding komt er extra koolstof-dioxide in het milieu waardoor er een versterkt broeikaseffect ontstaat.

Voorbeelden zijn aardgas, aardolie, steenkool en bruinkool.

Slide 10 - Diapositive

F

Fase

De toestand waarin een stof zich bevind noem je de fase. Er zijn drie fase, vastestof (s) vloeistof (l) en gas (g). Tussenhaakjes staat de toetstandsaanduiding.


Faseovergangen

Als een stof van fase verandert noem je dit een fase overgang. Dit gebeurt door verwarmen of afkoelen. De faseovergangen zijn (smelten, verdampen, vervluchtigen en condenseren, stollen, rijpen)

Slide 11 - Diapositive

G

Geurstoffen

Geurstoffen zijn te ruiken. Het zijn altijd gassen (anders kunnen ze niet in je neus komen).


Gas (g) (gaseous)

De fase van een stof waarbij de moleculen heel snel met een grote afstand ver uit elkaar door de ruimte bewegen. Een gas heeft geen vaste vorm (is indrukbaar) en is niet vast te pakken.

Slide 12 - Diapositive

H

Hydroxide

Een zout met een OH- groep als niet-metaal gedeelte. Dit levert een van de drie basische zouten.


Hydrofoob

Stoffen die niet in water mengen (lijken bang voor water).


Hydrofiel

Stoffen die wel in water mengen (lijken van water te houden).

Slide 13 - Diapositive

H

Halogenen

De halogenen zijn de elementen die in groep 17 staan van het periodieksysteem.

De halogenen zijn niet-metalen met een ionlading van 1-. De halogenen komen voor als een di-atomig molecuul (dus als zuivere stof staat er een 2 achter het atoom).

De halogenen zijn F2, Cl2, Br2 en I2



Slide 14 - Diapositive

I

Inert

Niet reageren. Edelgassen zijn inert, ze reageren niet.


Ionbinding

De binding tussen een metaal-ion (positief) en een niet-metaal-ion (negatief). Er ontstaat dan een zout.


Indampen (scheidingsmethode)

Indampen is een scheidingsmethode die gebasseerd is op het verschil in kookpunt van de twee onderdelen van een mengsel.



Slide 15 - Diapositive

J

Slide 16 - Diapositive

K

Koolstof (C)

Een veel gebruikt element. Alle brandstoffen hebben koolstofatomen in de moleculen.

Organische materialen bestaan ook voor een groot deel uit koolstof.

Andere verbindngen zijn koolstof-dioxide (CO2) en koolstof-monooxide (CO).

Koolstof wordt ook gebruikt bij  adsorberen (scheidingsmethode)


Katalysator

Een stof die een reactie versnelt, zonder zelf mee te doen bij de reactie

Slide 17 - Diapositive

K

Kookpunt / kooktraject (mengsels)

Als een vloeistof van een zuivere stof gaat koken blijft de temperatuur constant totdat alle vloeistof verdampt is. Deze temperatuur noemen we het kookpunt.

Als een vloeistof van een mengsel gaat koken dan stijgt de temperatuur tijdens het koken. De temperatuursverschil tussen het begin en het eind van het koken (als alles is verdampt) noemen we het kooktraject.

Ditzelfde geldt bij het smeltpunt en het smelttraject

Slide 18 - Diapositive

L

Legering. (Mengsels)

Een legering is een mengsel van verschillende metaalsoorten. In tabel 37 staan een aantal legeringen. Je maakt gebruikt van alle goede stofeigenschappen van de verschillende metalen.

Slide 19 - Diapositive

M

Metalen (periodieksysteem)

De metalen staan links in het periodieksysteem. De metalen kunnen reageren met niet metalen, er ontstaat dan een zout (ionbinding).

De metalen kunnen ook reageren met een zuur, dit noem je etsen. Er ontstaat dan waterstofgas (H2) en een metaal ion (positief)

Slide 20 - Diapositive

N

Nevel (Mengsels)

Een nevel is een mengsel tussen een gas en een fijn verdeelde vloeistof (denk aan mist).


Neutron (deeltje)

Een neutron is een ongeladen deeltje in de kern van een atoom. Het neutron heeft een massa van 1 u (unit)

Het aantal neutronen kun je uitrekenen door het massagetal - atoomnummer te doen.


Slide 21 - Diapositive

O

Oplossing (mengsels)

Een oplossing is een mengsel van een vloeistof en een andere stof die helder is. Alle stoffen die in water oplossen noem je hydrofiel.


Oxide

Een verbinding met zuurstof noem je een oxide. Bekende oxides zijn koolstof-dioxide (CO2), koolstof-monooxide (CO) zwavel-dioxide (SO2) zwavel-trioxide (SO3),

stikstof-monooxide (NO) stikstof-dioxide (NO2)

Ook metaaloxides moet je kennen (vormen van roest). De metaaloxides zijn allemaal basische stoffen. Een oxide ontstaat bij een verbranding.


Slide 22 - Diapositive

O

Oxideren (reactie)

Oxideren is hetzelfde als roesten. Een metaal reageert met zuurstof, er ontstaat een metaaloxide.


Ontleden (reactie)

Een ontleding is een reactie waarbij er uit één stof (één soort molecuul) meerdere reactieproducten ontstaan. Ontleden kan met warmte (thermolyse), met elektriciteit (elektrolyse) of licht (fotolyse) als energiebron.


Slide 23 - Diapositive

P

Positief ion (deeltjes)

Een ion is een deeltje die teveel of te weinig elektronen heeft.

Normaal heb je bij een atoom evenveel protonen (positief) als elektronen (negatief).

De elektronen kunnen opgenomen of afgestaan worden (bij een reactie. Er ontstaat dan een geladen deeltje (= ion). De metalen hebben positieve ionen.


Proton (deeltjes)

Een proton is een positief deeltje in de kern van een atoom. De proton heeft een massa van 1 u (unit)

Slide 24 - Diapositive

Q
Ach vergeet deze letter maar, alles wat ik nu verzin is eigenlijk te lastig

Slide 25 - Diapositive

R

Reacties.

Een scheikundige reactie is een reactie waarbij de stof(fen) blijvend veranderen.

De verschillende soorten reacties zijn: Verbranding, ontleding, maken van een zout, oplossen van een zout, indampen van een zoutoplossing, neerslag van een zout, zuur/base reactie en zuur/metaal reactie


Reactieversneller

Een reactie kun je versnellen door een paar dingen. Verwarmen, stof fijn verdelen, katalysator.



Slide 26 - Diapositive

R

Rook (mengsel)

Een rook is een mengsel van een gas met daarin een fijn verdeelde vastestof.


Reagens

Een stof waarmee je een bepaalde stof kunt aantonen. Voorbeelden zijn helder kalkwater (aantonen van koolstof-dioxide, wordt troebel), wit kopersulfaat (aantonen van water, wordt blauw) witte custardpoeder (aantonen van water, wordt geel)


Rijpen

Fase overgang van gas naar vastestof.

Slide 27 - Diapositive

S

Suspensie (mengsels)

Een suspensie is een mengsel van een vloeistof en een vastestof die troebel is.


Schuim (mengsel)

Een schuim is een mengsel van een vloeistof en een gas die troebel is.


Smelten

De faseovergang van vastestof naar vloeibaar


Stollen

De faseovergang van vloeistof naar vastestof

Slide 28 - Diapositive

T

Thermolyse (reacties)

Ontledingsreactie waarbij warmteenergie gebruikt wordt als energiebron.

Slide 29 - Diapositive

U

Uraan (Uranium)

Uraan of uranium is een veel gebruikte radioactieve stof die gebruikt wordt in kerncentrales.

Er bestaan Uranium deeltjes met 143 neutronen (U-238) en Uraniumdeeltjes met 146 neutronen (U-238) we noemen dit isotopen.

Voordeel kernenergie: geen uitstoot van CO2, goedkoop en veel energie te maken.

Nadeel kernenergie: radioactief afval, oncontroleerbare reacties bij fouten, het kan op.



Slide 30 - Diapositive

U

Universeel indicator (of indicatorpapiertje)

De pH kun je meten met een lint (strookje) papier en een kleurenschijf.

Omdat dit de pH aangeeft (verschillende zuurgraden) noemen we dit een universeel indicator.



Slide 31 - Diapositive

V

Vastestof (fase) (s van solid)

Een vaste stof is een fase waarbij de moleculen miniem bewegen. Ze trillen op een vaste plaats. Een vastestof heeft een vaste vorm en is niet indrukbaar.


Vloeistof (fase) (l van liquid)

Een vloeistof is een fase waarbij de moleculen rustig langs elkaar bewegen. Er is nog wel contact tussen de moleculen. Een vloeistof heeft geen vaste vorm en is matig indrukbaar.

Slide 32 - Diapositive

V

Versterkt broeikas effect.

De zon verwarmt de aarde, de aarde straalt deze warmte weer terug de ruimte in. Een klein deel van deze warmte wordt door de dampkring vastgehouden waardoor het 's nachts niet te veel afkoelt (zoals op de maan).

Als er meer koolstof-dioxide en methaan (zijn broeikasgassen) in de dampkring komt wordt er meer warmte vastgehouden en stijgt de temperatuur op aarde.

Gevolgen zijn temperatuursstijging, smeltende ijskappen en permafrost, extremer weer (heftigere stormen, grotere droogte periodes, heftigere regenbuien, ...)


Slide 33 - Diapositive

V

Verbranding. (reactie)

Een verbranding is een reactie met zuurstof.

Je hebt de drie verbrandingsvoorwaarden nodig (zuurstof - brandstof - warmte) voor een verbranding. Haal je er één weg, dan ben je aan het blussen.

Een volledige verbranding is een verbranding met voldoende zuurstof, er ontstaat koolstofdioxide en waterdamp. De vlammen zijn blauw tot kleurloos (werkvlam). bij een onvolledige verbranding is er een tekort aan zuurstof, er ontstaat ook koolstofmonooxide, roet (= koolstof), as, ... De vlammen zijn geel (pauzevlam)


Slide 34 - Diapositive

V

Verdampen

Faseovergang van vloeistof naar gas


Vervluchtigen of sublimeren

Faseovergang van vastestof naar gas

Slide 35 - Diapositive

W

Water (H2O)

De meest voorkomende stof op aarde.

Het water is de termosstaat van de aarde, transporteur van stoffen en warmte, spoelmiddel. Water komt voor als oppervlakte water (zeewater en zoet), als grondwater en als hemelwater (regen, wolken, sneeuw, ...)


Waterstofperoxide (H2O2)

Een erg reactieve stof, wordt gebruikt om (haren) te bleken en te reinigen.



Slide 36 - Diapositive

W

Waterstof (H2)

Het lichtste en kleinste atoom die bestaat.

De zon bestaat voornamelijk uit waterstofatomen. Waterstof kun je aantonen met een brandende lucifer. De explosie heeft een hoog (blaffend) geluid.




Slide 37 - Diapositive

X

Xenon

Een edelgas

Slide 38 - Diapositive

IJ

IJzer

Het meest voorkomende metaal met de formule Fe.

Er bestaan twee verschillende ijzer ionen, namelijk ijzer(II) (= 2+) en ijzer(III) (= 3+)

IJzer is goedkoop, door een magneet aantrekbaar (net als nikkel)

Slide 39 - Diapositive

Z

Zout (stoffen)

Een zout is een stof die uit ionen bestaat (en dus een ionbinding heeft). Het zout bestaat uit metaal-ionen en nietmetaal-ionen.


Zuur (stoffen)

Een zuur is een stof die opgelost in water zuurionen (H+ ionen) afsplitst. De pH is onder de 7.




Slide 40 - Diapositive

Z

Zuurstof (elementen)

Zuurstof heeft de formule O2. Bij een verbranding heb je altijd zuurstof nodig.

Zuurstof kun je aantonen met een gloeiend stukje hout. Bij zuurstof gaat deze meer gloeien of zelfs ontbranden.

Slide 41 - Diapositive

Wat nu

Ga de termen leren.

Er zijn heel veel uitlegfilmpjes te vinden op internet over deze onderwerpen.

Ga deze bekijken als je er meer uitleg over wilt hebben.


Dit is natuurlijk niet alle scheikunde maar dit zijn een hoop begrippen die opnieuw uitgelegd zijn maar wel heel beknopt.

Slide 42 - Diapositive