Opfrisstof

• Duits
• MBO
• Studiejaar 1

Duits

Opfrisstof

Aan de orde komt: 

1 grammatica haben en sein

IDEWIS en (FE)ESTTENTEN

2 woordjes raden

3 Hören 

4 lesen

Peter ..... (haben) gestern seine Bücher vergessen.

1. hast
2. habt
3. habe
4. hat

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
Wie alt ... du?

1. sind
2. seid
3. bist
4. bin

vul in: haben of sein?
Wir .... jetzt in der Schule.

1. haben
2. seid
3. sind
4. habt

GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"

Lisa ..... krank

1. bist
2. hat
3. ist
4. habt

vul in: haben of sein?
Ich ...... zwei Brüder

1. bin
2. sind
3. habe
4. habt

uitgang bij regelmatige werkwoord

ich = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

du = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

Wat is het ezelsbruggetje voor het regelmatige werkwoord?

1. IJstent
2. Eettent
3. Feesttenten
4. zirkus

uitgang bij regelmatige werkwoord

wir = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

2. Vervoeg het werkwoord:
du ... (spielen)

1. spiele
2. spielt
3. spiel
4. spielst

6. Vervoeg het werkwoord:
er ... (reden)

1. redet
2. rede
3. red

6. Vervoeg het werkwoord:
du ... (kaufen)

1. kauft
2. kaufest
3. kaufst
4. kaufen

6. Vervoeg het werkwoord:
Sie (u) ... (kaufen)

1. kauft
2. kaufest
3. kaufst
4. kaufen

6. Vervoeg het werkwoord:
ihr ... (kaufen)

1. kauft
2. kaufest
3. kaufst
4. kaufen

Welche Zahl hörst du?
(Schrijf het getal op)

1

Welche Zahl hörst du?
(Schrijf het getal op in cijfers)

2

Welche Zahl hörst du?
(Schrijf het getal op in cijfers)

3

schrijf in het Duits:
5

schrijf in het Duits:
17

schrijf in het Duits:
20

vertaal: die Anweisung

1. de instructie
2. de opdracht
3. de aanwezigheid
4. de planning

vertaal: Mit dem Führerschein kann er fahren

vertaal: de groente en het fruit

schrijf de dagen van de week op in het Duits

wat?

hoe?

wie?

waar?

wanneer?

waarom?

Bekijk de kassabon goed. en beantwoord de vragen op de volgende slides

Wo hast du etwas gekauft?

Wann hast du was gekauft?

Wie hast du bezahlt?