Engelse werkwoorden

Planning voor vandaag


- Nabespreken/nakijken les 38 

- Uitleg over 'Engelse werkwoorden' 

- Uitlegfilmpje

- Even oefenen... (quiz) 

- Aan het werk


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Planning voor vandaag


- Nabespreken/nakijken les 38 

- Uitleg over 'Engelse werkwoorden' 

- Uitlegfilmpje

- Even oefenen... (quiz) 

- Aan het werk


Slide 1 - Diapositive

Nabespreken

Pak les 38 opdr. 6 en 7 voor je en kijk je eigen gemaakte werk na met een ander kleurtje!

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Engelse werkwoorden
  • Downloaden
  • Relaxen
  • Liken
  • Appen
  • Stressen
  • Skaten
  • Etc. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 8 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:

Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 9 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 10 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 11 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 12 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:

Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 13 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 14 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 15 - Quiz

In welke zin is het voltooid deelwoord van 'gamen' goed geschreven?

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 16 - Quiz

Vervoeg op de juiste wijze:

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 18 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 19 - Quiz

Welk Engels werkwoord is correct gespeld?
A
Hij racet naar huis.
B
Ik downloadt die file wel even voor je?
C
Hij heeft de overwinning geclaimt.
D
Zij flirte met hem.

Slide 20 - Quiz

Aan het werk!
Maken: les 70 opdr. 5, 6, 7, 9 en 10.

Slide 21 - Diapositive