Spelling - blok 5 - 5.6, 5.7, 6.10 en 6.11

Citaten
Als je woord voor woord opschrijft wat iemand zegt, noem je dat een citaat.
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Citaten
Als je woord voor woord opschrijft wat iemand zegt, noem je dat een citaat.

Slide 1 - Diapositive

Citaten 


- dubbele punt bij een citaat

- aanhalingstekens bij een citaat

Slide 2 - Diapositive

Citaten
Als je een citaat wilt gebruiken, zijn de regels:
  • Aanhalingstekens aan het begin en einde.
  • Begin het citaat met een hoofdletter.
  • Dubbele punt als het citaat in een zin begint.
  • Een punt, vraagteken of uitroepteken komt voor het laatste aanhalingsteken.
  • Onderbroken citaat? Gebruik komma's!

Slide 3 - Diapositive

Citaat

Als je opschrijft wat iemand zegt, heet dat een citaat.

Een citaat staat tussen aanhalingstekens:


"Citaat."



Slide 4 - Diapositive

Dus... wat is een citaat?
A
Een moeilijk woord
B
Iets wat iemand zegt en je letterlijk overneemt
C
Een ander woord voor inleiding
D
Iets wat iemand alleen maar kan roepen

Slide 5 - Quiz

Wat is een goed citaat?
A
Bas zei 'Ik ga een nieuwe telefoon kopen.'
B
'Kom je morgen langs?', vroeg hij.
C
Mijn vriendin zei: Wij gaan nu naar school.
D
'Ik heb een tien voor mijn toets gehaald'! riep hij.

Slide 6 - Quiz

Plaats op de juiste plek in dit citaat de hoofdletter(s) en leestekens:
de toets was niet zo moeilijk zei mijn vriendin

Slide 7 - Question ouverte

Plaats op de juiste plek in dit citaat de hoofdletter(s) en leestekens:
zijn oma vroeg kun je me helpen tillen

Slide 8 - Question ouverte

Plaats op de juiste plek in dit citaat de hoofdletter(s) en leestekens:
de fietser riep kun je niet uitkijken

Slide 9 - Question ouverte

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 10 - Diapositive

De aanhef eindigt met een komma. Dus na de aanhef een komma..
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 12 - Quiz

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 13 - Quiz

Verschil in betekenis
Mijn vader is aardig, lang en grappig.
of
Mijn vader is aardig lang en grappig.

Help, de pannenkoeken verbranden.
of
Help de pannenkoeken verbranden.

Slide 14 - Diapositive

Welke zinnen zijn juist?
A
Help, de pannenkoeken verbranden.
B
Help de pannenkoeken verbranden.
C
Mijn vader is aardig lang en grappig.
D
Mijn vader is aardig, lang en grappig.

Slide 15 - Quiz

Vul op de juiste plek de komma in:
Joas heeft 2 cavia's een vis en een kat.

Slide 16 - Question ouverte

Vul op de juiste plek de komma in:
'Gian kom je ook?'

Slide 17 - Question ouverte

Vul op de juiste plek de komma in:
'Uw fietslamp staat nog aan mevrouw.'

Slide 18 - Question ouverte

Beide of beiden?


Dezelfde regels gelden bij het kiezen tussen alle of allen, meeste of meesten, sommige en sommigen.

Slide 19 - Diapositive

Beide of beiden?

... winkels gingen in dezelfde maand failliet.
A
Beide
B
Beiden

Slide 20 - Quiz

Beide of beiden?

De bedrijven gingen ... verhuizen.
A
beiden
B
beide

Slide 21 - Quiz

Beide of beiden jongens ontweken de blik van hun ouders.

A
beide
B
beiden

Slide 22 - Quiz

Beide of beiden?
A
Beide ministers stellen kamervragen
B
Beiden ministers stellen kamervragen

Slide 23 - Quiz

Maken Spelling - blok 5 - les 5.6 en 5.7
                                 

timer
10:00
Klaar?
Blok 6 - 6.9, 6.10, 6.11

  • ander huiswerk

Slide 24 - Diapositive