Leestekens (komma/citaat/punt)

Leestekens 
Citaat 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leestekens 
Citaat 

Slide 1 - Diapositive

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 2 - Carte mentale

Waarom leestekens en hoofdletters?




    hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen je weet waar een zin begint en eindigt hierdoor begrijp je de tekst ook beter

    Hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen. Je weet waar een zin begint en eindigt. Hierdoor begrijp je de tekst ook beter.

    Slide 3 - Diapositive

    Slide 4 - Diapositive

    Citaat

    Als je opschrijft wat iemand zegt, heet dat een citaat.

    Een citaat staat tussen aanhalingstekens:


    "Citaat."



    Slide 5 - Diapositive

    Bedenk een citaat bij de onderstaande afbeelding

    Slide 6 - Diapositive

    Vul hier je citaat in!
    '...'

    Slide 7 - Question ouverte

    Citaat

    Slide 8 - Diapositive

    Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
    A
    Goed
    B
    Fout

    Slide 9 - Quiz

    ‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
    A
    Goed
    B
    Fout

    Slide 10 - Quiz

    Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
    A
    Goed
    B
    Fout

    Slide 11 - Quiz

    Wat is een goed citaat?
    A
    Bas zei 'Ik ga een nieuwe telefoon kopen.'
    B
    'Kom je morgen langs?', vroeg hij.
    C
    Mijn vriendin zei: Wij gaan nu naar school.
    D
    'Ik heb een tien voor mijn toets gehaald'! riep hij.

    Slide 12 - Quiz

    Het goede citaat is....
    A
    Hans riep: 'Ga naar boven.'
    B
    Hans riep ga naar boven
    C
    Hans riep: 'ga naar boven!'
    D
    Hans riep: 'Ga naar boven!'

    Slide 13 - Quiz

    Komma ,
    • Wanneer je twee zinnen samenvoegt, gebruik je een komma.
    • Tussen twee persoonsvormen plaats je een komma.
    • Voor verbindingswoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl,  want: Ik heb honger, maar ik mag pas eten in de pauze.
    • Bij een opsomming plaats je komma's.

    Slide 14 - Diapositive

    KOMMA'S ,,,,,,,,
    Wanneer noteer je een komma?
    A
    Na de aanhef
    B
    Na de afsluiting
    C
    Als je een pauze in je zin hoort
    D
    Bij een opsomming

    Slide 15 - Quiz

    komma
    A
    Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
    B
    Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

    Slide 16 - Quiz

    komma
    A
    Ik hou van chocolade, dropjes, en koekjes.
    B
    Ik hou van chocolade dropjes en koekjes.
    C
    Ik hou van chocolade , dropjes en koekjes.
    D

    Slide 17 - Quiz