Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
3.1 Significantie
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Je leert wat significantie is;
Je leert wanneer je significantie moet toepassen;
Je leert hoe je significantie moet toepassen.
Slide 2 - Diapositive
Deze les
Leerlingen met natuurkunde:
maak de quiz in lessonup
afhankelijk van het resultaat nog oefenen met opdrachten, zie slides tussendoor
Leerlingen zonder natuurkunde:
doorloop de uitleg in deze lessonup
Lezen 3.1
maak de quiz in lessonup
afhankelijk van het resultaat nog oefenen met opdrachten, zie slides tussendoor
Iedereen maken opgaven 3+10+14
Slide 3 - Diapositive
Significantie
Stel: je hebt 10 liter water en je doet er 5 liter water bij, gemeten met emmers.
Het is 'raar' om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig (er kan prima 100 mL meer of minder zijn)!
Hoe nauwkeuriger je meetgegevens, hoe nauwkeuriger je hiermee kan rekenen.
Slide 4 - Diapositive
Significante cijfers
Geeft de nauwkeurigheid aan van gegevens.
Regels over het afronden van antwoorden bij berekeningen.
Belangrijk bij alle berekeningen van natuurkunde en scheikunde!
Slide 5 - Diapositive
Telwaarden en meetwaarden
Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.
Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft.
Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.
Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. antwoorden kunnen per persoon verschillen = meetonzekerheid/onnauwkeurigheid.
Slide 6 - Diapositive
Significantie regels
Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat je zelf opschrijft!).
Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.
Voorbeeld: je hebt 3 bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL.
3 = telwaarde. Dit getal gebruik je niet voor afronden.
15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.
Slide 7 - Diapositive
Significantie regels: optellen/aftrekken
Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de meetwaarden in de opgave.
Bij het afronden van je antwoord gebruik je het minst aantal decimalen van de meetwaarden uit de opgave.
Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa's (optellen van atoommassa's).
Slide 8 - Diapositive
Significantie regels: optellen/aftrekken
Voorbeeld
Je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram. Hoeveel gram heb je bij elkaar?
Antwoord
1,3 + 2 + 6,03 = 9,33. Bij afronden kijk je naar het getal met het minst aantal decimalen. Hier het getal 2 (geen decimalen). Je antwoord krijgt dus ook geen decimalen. Afgerond heb je dus 9 gram.
Slide 9 - Diapositive
Significantie regels: vermenigvuldigen/delen
Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.
Dit zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen dus wel mee).
Bij afronden gebruik je het minst aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.
Slide 10 - Diapositive
Significante cijfers: voorbeelden
3,15 = 3 significante cijfers
3,10 = 3 significante cijfers (0 achteraan telt ook mee)
0,31 = 2 significante cijfers (0 vooraan telt niet mee)
Slide 11 - Diapositive
Significantie regels: optellen/aftrekken
Voorbeeld
Een blok heeft de volgende afmetingen: 1,00 m * 2,10 m * 0,85 m. Bereken het volume van het blok.
Antwoord
V = l*b*h = 1,00 * 2,10 * 0,85 = 1,785 m3
1,00 en 2,10 beiden 3 sig.cijfers; 0,85 2 sig.cijfers. Afronden dus op 2 sig.cijfers (minste aantal). Antwoord wordt 1,8 m3.
Slide 12 - Diapositive
Wetenschappelijke notatie
Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10).
Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 1 en 9.
13999 afronden op 3 sig.cijfers = 1,40*104
0,0045 afronden op 2 sig.cijfers = 4,5*10-3
Slide 13 - Diapositive
Aan de slag!
Leerlingen zonder natuurkunde: lees 3.1
Iedereen: maak de quiz in lessonup.
Afhankelijk van dit resultaat oefen je opgaven in het boek.
Iedereen maakt 3+10+14
Slide 14 - Diapositive
Quiz telwaarde en meetwaarde
Slide 15 - Diapositive
1,5 km
A
telwaarde
B
meetwaarde
Slide 16 - Quiz
12 pizzapunten
A
telwaarde
B
meetwaarde
Slide 17 - Quiz
dichtheid van zwavelzuur is 1,02 g/L
A
telwaarde
B
meetwaarde
Slide 18 - Quiz
Meetwaarde en telwaarde
0 of 1 goed:
lezen theorie
maken in havo boek 4.1 vraag 7B
2 of 3 goed: -
Slide 19 - Diapositive
Quiz significante cijfers
Slide 20 - Diapositive
Hoeveel significante cijfers? 1,23
A
1
B
2
C
3
D
123
Slide 21 - Quiz
Hoeveel significante cijfers? 80000
A
1
B
4
C
5
D
8
Slide 22 - Quiz
Hoeveel significante cijfers? 0,0030
A
1
B
2
C
4
D
5
Slide 23 - Quiz
Hoeveel significante cijfers? 1,20*10^3
A
1
B
2
C
3
D
6
Slide 24 - Quiz
Significante cijfers
0, 1 of 2 goed:
lezen theorie
maken 3.1 vragen 9+13
3 of 4 goed: -
Slide 25 - Diapositive
Quiz wetenschappelijke notatie
Slide 26 - Diapositive
Wat is de juiste wetenschappelijke notatie? 12500
A
1,25*10^4
B
1,25*10^5
C
1,25*10^-4
D
1,25*10^-5
Slide 27 - Quiz
Wat is de juiste wetenschappelijke notatie? 9999
A
9,9*10^3
B
9,99*10^3
C
1,0*10^3
D
1,0*10^4
Slide 28 - Quiz
Wat is de juiste wetenschappelijke notatie? 0,0009
A
9*10^3
B
9*10^4
C
9*10^-3
D
9*10^-4
Slide 29 - Quiz
Rond af op 2 significante cijfers 1449
A
1,4*10^3
B
14*10^3
C
1,5*10^3
D
15*10^3
Slide 30 - Quiz
Rond af op 2 significante cijfers 0,00117
A
1,1*10^2
B
1,2*10^3
C
12*10^-3
D
1,2*10^-3
Slide 31 - Quiz
Wetenschappelijke notatie
0, 1 of 2 goed:
lezen theorie
maken 3.1 vraag 6
3, 4 of 5 goed: -
Slide 32 - Diapositive
Quiz eenheden omrekenen
Slide 33 - Diapositive
10 gram = ... mg
A
0,010
B
0,10
C
1000
D
10000
Slide 34 - Quiz
250 mL = ... L
A
0,250
B
2,50
C
2500
D
250000
Slide 35 - Quiz
5,0 m3 = ... L
A
5,0*10^-3
B
5,0*10^3
C
50
D
5,0*10^9
Slide 36 - Quiz
9800 kg/m3 = ... g/L
A
9800
B
9,8
C
9,8*10^6
D
980
Slide 37 - Quiz
Eenheden omrekenen
0, 1 of 2 goed:
lezen theorie
maken in havo boek 4.1 vragen 1, 2, 3
3 of 4 goed: -
Slide 38 - Diapositive
Quiz significantie toepassen
Slide 39 - Diapositive
Pim weegt 3,355 g zetmeel af. Joost gebruikt een andere weegschaal. Joost weegt 3,2 g zetmeel af. Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?
A
7
B
6,5
C
6,6
D
6,555
Slide 40 - Quiz
In een maatcilinder heb je 50,00 mL spiritus afgemeten. Je hebt de massa bepaald: 42,5 gram. Bereken de dichtheid van de spiritus.
A
0,9
B
0,85
C
0,850
D
0,8500
Slide 41 - Quiz
Significantie toepassen
0 of 1 goed:
lezen theorie
maken 3.1 vragen 1AB + 15
beiden goed: -
Slide 42 - Diapositive
Significantie bij sk toetsen
Bij elke berekening moet je je antwoord juist afronden.
Bij de beoordeling mag je maximaal 1 sig.cijfer afwijken, anders -1 punt.
Staat in de vraag 'Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers', dan moet de significantie precies goed zijn, anders -1 punt.
Slide 43 - Diapositive
Aan de slag!
Afhankelijk van hoe goed je de vragen hebt gemaakt (par 3.1):