T4 GL chapitre 9H révise (bijv nw) + SO exid 5

Bienvenue!
à la classe de français


Mettez les tables un par un
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Bienvenue!
à la classe de français


Mettez les tables un par un

Slide 1 - Diapositive

français
néerlandais

Slide 2 - Diapositive

objectifs du cours
  • je connais les mots et phrases d'examenidioom unité 5 (qualité, quantité et intensité)
  • je comprends l'adjectif qualificatif
  • je peux utiliser l'adjectif qualificatif dans une phrase

Slide 3 - Diapositive

Le test 
des mots d'unité 5
Prêt(e)?
Faites le 'klassencompetitie' (zie link in Classroom)

Classroomcode:
rtiurxw

Slide 4 - Diapositive

Maintenant ...


... prend ton cahier ou fais un document pour les notes

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Welke vorm ontbreekt:
joli - jolie - jolis - _____

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Welke bijvoeglijk naamwoorden komen vóór het zelfstandig naamwoord?

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Un _____ repas _____ (lekker = bon)
A
un bon repas
B
un repas bon
C
un bonne repas
D
un repas bonne

Slide 26 - Quiz

Une _____ dame _____ (wit = blanc)
A
une blanc dame
B
une dame blanc
C
une blanche dame
D
une dame blanche

Slide 27 - Quiz

La _____ crème _____ (vers/ fris = frais)
A
la frais crème
B
la crème frais
C
la fraîche crème
D
la crème fraîche

Slide 28 - Quiz

Des _____ filles _____ (mooi = joli)
A
des jolis filles
B
des jolies filles
C
des filles jolis
D
des filles jolies

Slide 29 - Quiz

Les _____ routes (v) _____
(gevaarlijk = dangereux)
A
les dangereux routes
B
les dangereuses routes
C
les routes dangereux
D
les routes dangereuses

Slide 30 - Quiz

le jeu 
des 7 familles

  • elke groep een aantal kaarten
  • dobbelsteen bepaalt welke groep begint
  • vraag een bijv nw aan een andere groep: bv. De groupe 'le Canada' je voudrais de la famille ‘jaloux’ ... jalouse
  • goed geraden? vraag verder
  • fout geraden? nieuwe groep

WELKE GROEP VERZAMELT 
DE MEESTE 'FAMILLES'?

Slide 31 - Diapositive

open je licentie: chapitre 9H
Faire: chapitre 9H, révise

Prêt? Slim stampen of Quizlet chapitre 9ABCDEFGH 
examenidioom unité 6
Werk in stilte, 
zodat iedereen zich kan concentreren

Slide 32 - Diapositive

objectifs du cours
  • je connais les mots et phrases d'examenidioom unité 5 (qualité, quantité et intensité)
  • je comprends l'adjectif qualificatif
  • je peux utiliser l'adjectif qualificatif dans une phrase

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

inlogcode Quizlet
https://quizlet.com/join/yz29bNyay 

Of:
zoek nhakvoort/klassen/T4

Slide 36 - Diapositive

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'je finis'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 37 - Quiz

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'nous répondons'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 38 - Quiz

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'vous rencontrez'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 39 - Quiz

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'il choisit'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 40 - Quiz

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'elle parle'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 41 - Quiz

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'je vends'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 42 - Quiz

Bij welk type werkwoord hoort deze vervoeging: 'il va'
A
werkwoord op -er
B
werkwoord op -ir
C
werkwoord op -re
D
onregelmatig werkwoord

Slide 43 - Quiz