Herhaling thema 3

Herhaling thema 3
Erfelijkheid
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling thema 3
Erfelijkheid

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het is altijd duidelijk welke genen je van je vader hebt en welke genen je van je moeder hebt gekregen.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waaruit bestaat een chromosoom?
A
Alleen uit eiwit
B
Uit chromosomen
C
Alleen uit DNA
D
uit DNA en eiwit

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Vidéo

Mitose video

Slide 9 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk begrip past het beste bij geslachtscellen?
A
Reductiedeling
B
Mitose
C
Gewone celdeling
D
46 chromosomen

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk begrip past het beste bij geslachtschromosomen?
A
X en Y
B
DNA en eiwit
C
Mitose
D
Gelijke paren

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee geslachtscellen hebben samen evenveel chromosomen als één lichaamscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een man heeft 23 gelijke chromosomenparen.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie bepaalt of de nakomeling een jongen wordt? En met welk chromosoom?
A
Vader met de X-chromosoom
B
Vader met de Y-chromosoom
C
Moeder met de X-chromosoom
D
Moeder met de Y-chromosoom

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Iemand die twee gelijke genen voor een eigenschap heeft, is heterozygoot voor deze eigenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als beide ouders heterozygoot zijn voor een eigenschap, kan hun kind een ander fenotype krijgen voor deze eigenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 23 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Een mannetje (AA) wordt gekruist met een vrouwtje (aa). Welke mogelijke zaadcellen en eicellen kunnen er gemaakt worden?
A
AA en aa
B
A en a
C
Alleen A
D
Alleen a

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een mannetje (AA) wordt gekruist met een vrouwtje (aa). Welke genotypes zal/zullen de nakomelingen hebben?
A
AA en Aa
B
AA en aa
C
Aa
D
Aa en aa

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stel dat een gen voor niet ziek zijn dominant (A) is over het gen voor wel ziek (a) zijn.
In welke gevallen is de nakomeling dan mogelijk ziek?
A
Vader Aa, moeder Aa
B
Vader aa, moeder Aa
C
Vader AA, moeder Aa
D
Vader AA, moeder aa

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Was de vorige opgave moeilijk? Schrijf het voor jezelf helemaal uit en doe de vraag opnieuw:
Ziek = a, niet ziek is A.
Is er een kans op een zieke nakomeling?
Dus is er een kans op aa bij:
  • vader Aa x moeder Aa 
  • vader AA x moeder Aa
  • vader aa x moeder Aa
  • vader AA x moeder aa

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een zwarte vrouwelijke hamster paart met een zwart mannetje. Na een aantal worpen heeft het vrouwtje 53 zwarte en 19 bruine jongen gekregen.
Wat is het genotype van de ouders?
A
Vrouwtje AA, mannetje AA
B
Vrouwtje Aa, mannetje AA
C
Vrouwtje Aa, mannetje Aa
D
Vrouwtje aa, mannetje Aa

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 29 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een veredelingsprogramma van planten probeert men planten te krijgen met steeds precies dezelfde nakomelingen.

Plantenveredelaars proberen zoveel mogelijk goede ________________ in één plantenras te verenigen.
Om dit voor elkaar te krijgen, worden _________________ tussen planten gemaakt.
Als je twee planten kruist die allebei een bepaalde goede eigenschap hebben, kan het voorkomen dat je nakomelingen krijgt die de goede eigenschap niet hebben.
Immers, twee planten met genotype _______ kunnen als resultaat een plant met _______ opleveren.

Als je twee planten met genotype _______ neemt, bestaat dat risico niet.
De plant is dan raszuiver of ___________________.




AA
aa
Aa
eigenschappen
kruisingen
homozygoot

Slide 30 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions