Geld - goed omgaan met geld

Omgaan met geld
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
BurgerschapISK

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Omgaan met geld

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat leer je? 
 
* Je leert over de betekenis van geld.
* Je leert welke uitgaven er zijn.
* Je leert welke inkomsten er zijn.
* Je leert zicht krijgen op je eigen keuzes.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geld is er altijd
Je hebt elke dag te maken met geld, ook als je denkt van niet!
Veel dingen die je wilt doen of wilt hebben, kosten geld.
Geld is handig/noodzakelijk.


Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke inkomsten zijn er? 
Hoe kom je aan geld?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar geef jij of anderen
geld aan uit?

Slide 5 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Op een schaal van 1 tot 10..
Hoe belangrijk is geld voor jou?
0100

Slide 6 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Geld maakt gelukkig.
Eens
Oneens
Ik weet het niet

Slide 7 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions


Heb jij genoeg geld per maand?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


Hoeveel geld heb jij per maand
te besteden?

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


Geef jij weleens teveel geld uit?
A
Ja, zeker weten!
B
Nee.
C
Soms.
D
Geen idee, heb er niet echt zicht op...

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar geef jij het liefst je 
geld aan uit?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions



Alles wat ik koop,
heb ik echt nodig!
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat past het meest bij jou?
A
Ik heb een bijbaan.
B
Ik doe wel eens klusjes voor geld.
C
Ik krijg alleen zakgeld.
D
Mijn ouders of voogd betalen alles.

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Ik neem (later) een bijbaan.
A
Jazeker!
B
Nee, zeker niet.
C
Ik weet het nog niet.
D
Ik heb al een bijbaan

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Ik heb liever een hoog uurloon 
dan leuk werk.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is budgetteren?
A
Een begroting maken.
B
Een (financieel) plan maken.
C
Geld sparen.
D
Geld uitgeven.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

0

Slide 20 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 21 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions


Benzine tanken hoort bij de...
A
huishoudelijke uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ...
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Budgetplan/Begroting
  • Inkomsten = het geld wat er binnenkomt         
            (bijv. loon, salaris)
  • Uitgaven = het geld dat je betaalt om iets te krijgen
             (bijv. telefoonabonnement)

Budgetplan/Begroting = een overzicht van je inkomsten en uitgaven.
Zo kun je zien of je geld overhoudt of tekortkomt! Handig! 

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vaste lasten:
Lasten die iedere maand hetzelfde zijn, o.a. huur of verzekeringen

Variabele lasten:
Lasten die per maand verschillen, bijv. boodschappen, energie. 

Incidentele lasten:
bijv. aanschaf nieuwe wasmachine, telefoon

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Noodzakelijke uitgaven, bijvoorbeeld:
- gas, water en licht
- voedsel en kleding
- verzekeringen
- huur, hypotheek


Niet-noodzakelijke uitgaven, bijvoorbeeld:
- concerten, terrasje pakken
- merkschoenen
- tijdschriften
- apps, Netflix

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe maak je een budgetplan?
  1. Waaraan heb je de afgelopen maand geld uitgegeven? Schrijf zoveel mogelijk uitgaven op.
  2. Welke inkomsten had je vorige maand?
    Schrijf al je inkomsten op.
  3. Zet je inkomsten en uitgaven in je budgetplan.
  4. Trek je uitgaven van je inkomsten af.
  5. Heb je geld over? Of kom je geld te kort?

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions







Inkomsten = uitgaven = ?
Inkomsten
Uitgaven
Salaris
200
Zorgverzekering
135
Zorgtoeslag
104
Telefoonabbonement
30
Stagevergoeding
60
Kleding
100
Uitgaan
65
Totaal
364
330

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geld tekort
Hoe kan je zorgen dat je uitgaven omlaag gaan?
Op welke uitgaven kan je bezuinigen? (oftewel: besparen)





Of: kun je misschien meer inkomsten krijgen?

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sparen
Geld sparen = geld apart zetten voor later
Sparen kan via een spaarrekening.                                   
                                             
Waarom sparen?
  • Onverwachte uitgave(n)
  • Doel: iets willen doen of kopen, maar er nog niet genoeg geld voor hebben. Sparen voor de toekomst.

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Spaar jij?
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
Ik spaar bijna alles, ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 31 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarvoor zou jij willen sparen?
Of waar ben je nu al voor aan het sparen?

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel denk je dat het kost om te studeren én om op jezelf te wonen per maand?

Slide 33 - Question ouverte

Je kan ook al sparen voor de toekomst.
Straks wil je gaan studeren en misschien wel op kamers.
Op hoeveel studiefinanciering heb je recht?
(regels per januari 2025)

Slide 34 - Diapositive

Klik op het kleine plaatje rechtsboven en er opent een nieuw scherm.

Uiteraard ontvang je ook geld voor je studie. Op dit plaatje zie je hoeveel dit is voor het eerste deel van 2022. 
Deze inkomsten heten 

Wat kost studeren en wonen op jezelf?
- Huur:  tussen de €300-€500 per maand
- Gas/Elektriciteit: gemiddeld €130 per maand
- Water: gemiddeld €10 per maand
- Gemeentelijke belastingen: tussen de €24-€50 per maand
- Inboedelverzekering: gemiddeld €10 per maand
- Zorgverzekering: gemiddeld €85 per maand
- Aansprakelijkheidsverzekering: gemiddeld €4 per maand
- Internet/tv/Telefoon: tussen de €55-€85 per maand
- Boodschappen:  tussen de €100-€150 per maand
- Studiekosten: gemiddeld €49 per maand
- Overige kosten (sport, kleding, vervoer, etc): gemiddeld €300 per maand





Gemiddeld
€1123
per maand! 

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 36 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions


Het leven is duur en uitdagend. Schulden zijn zó gemaakt.
Heb jij wel eens geld geleend ?   
A
Ik heb nog nooit geld geleend.
B
Ik leen wel eens geld van mijn ouders.
C
Ik leen wel eens geld van een vriend of vriendin.
D
Ik heb wel eens geld geleend bij een instantie.

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Sparen duurt te lang. Je kunt beter lenen en afbetalen. Dan kun je meteen kopen wat je wilt hebben.
A
Eens
B
Oneens

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions