Tijden (dagen, maanden, seizoenen)

de kalender
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

de kalender

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Verschillende soorten tijd bespreken

Slide 2 - Diapositive

Waar denk je aan
bij de tijd?

Slide 3 - Carte mentale

Tijd!
Klok
Dagen en maanden
Seizoenen

Slide 4 - Diapositive

Klok

Slide 5 - Diapositive

Klok

Slide 6 - Diapositive

24 uur op een dag 
nacht 00:00-06:00
ochtend 06:00-12:00
middag 12:00-18:00
avond 18:00-00:00

Slide 7 - Diapositive

Hoeveel dagen zitten er in 1 week?

Slide 8 - Question ouverte

Welke dag is het vandaag?

Slide 9 - Question ouverte

Vandaag is het woensdag...
Welke dag is het morgen?

Slide 10 - Diapositive

Welke dag is het morgen?

Slide 11 - Question ouverte

Vandaag is het donderdag..
Welke dag was het gisteren?

Slide 12 - Diapositive

Welke dag was het gisteren?

Slide 13 - Question ouverte

Welke dag is het overmorgen?

Slide 14 - Question ouverte

Maanden

Slide 15 - Diapositive

Welke maanden zitten er in een jaar?

Slide 16 - Question ouverte

Hoeveel weken zitten er in 1 maand?

Slide 17 - Question ouverte

Seizoenen
Wat is dat?

Slide 18 - Diapositive

Welke seizoenen zijn er in 1 jaar?

Slide 19 - Question ouverte

Lente
Zomer
Herfst
Winter

Slide 20 - Diapositive

Lente, Zomer, Herfst, Winter
Lente: vanaf maart
Zomer: vanaf juni
Herfst: vanaf september
Winter: vanaf december

Slide 21 - Diapositive

Lente

Slide 22 - Diapositive

   Zomer

Slide 23 - Diapositive

Herfst

Slide 24 - Diapositive

Winter

Slide 25 - Diapositive

Waar of niet waar?

Slide 26 - Diapositive

Dit is een foto
van de winter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Een week heeft 8 dagen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

In een maand zitten ongeveer 4 weken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Na de winter komt de lente.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Na de zomer komt de winter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Eergisteren was het zondag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz