Semana 14 - Días, meses, estaciones y fechas + Interrogativos

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo lwoo, vwo
• Leerjaar 1

Metas Doelen

Después de esta clase... Na deze les...

1. ...kan ik de dagen van de week benoemen en vertellen welke dag het vandaag, morgen en overmorgen is

2. ...kan ik de maanden van het jaar benoemen en vertellen in welke maand en jaargetijde we zitten

los días de la semana

los meses del año

 y las estaciones del año

Metas Doelen

En esta clase... In deze les...

1. ...practico los días de la semana, los meses, las estaciones y las fechas oefen ik de dagen van de week, maanden, seizoenen en data

2. ...repaso y practico los interrogativos herhaal en oefen ik de vraagwoorden

Vandaag is het zes april.

Morgen is het zeven april.

Overmorgen is het acht april.

Mijn verjaardag is op éénentwintig december: Mi cumple es ___.

Op twee november is het de Dag van de Doden. ___ es el Día de los Muertos.

Hoy es (donderdag).

Tenemos Español los (dinsdag) y los jueves.

No tenemos Español los (vrijdag).

Hoe wordt 'invierno' vertaald naar het Nederlands?

1. Herfst
2. Zomer
3. Lente
4. Winter

Wat is de vertaling van 'otoño' in het Nederlands?

1. Lente
2. Zomer
3. Herfst
4. Winter

Interrogativos Vraagwoorden

Pak je schrift. Heb je al een lijstje?

Interrogativos Vraagwoorden

Hoe?	¿Cómo?
Waar?	¿Dónde? > let op , waarvandaan? = ¿de dónde?
Wanneer?	¿Cuándo?
Wat?	¿Qué? > vóór es bijna altijd cuál > vóór son bijna altijd cuáles behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
Welk ( e )?	¿Cuál? / ¿Cuáles?
Wie?	¿Quién? / ¿Quiénes? > past zich aan naar enkelvoud/meervoud
Hoeveel?	¿Cuánto? / ¿Cuánta? / ¿Cuántos? / ¿Cuántas? > past zich aan naar enkelvoud/meervoud én mannelijk/vrouwelijk

¿Qué haces? Wat doe je?

¿Qué dibujas? Wat teken je?

maar vóór es komt 'cuál':

¿Cuál es tu número? Wat is je nummer?

en vóór 'son' komt 'cuáles':

¿Cuáles son vuestros nombres? Wat zijn jullie namen?

behalve als je vraagt naar betekenis:

¿Qué es una paella? Wat is een paella?

fsdf

¿Cuál? en ¿Cuáles? kun je gebruiken als er genoemd wordt uit welke dingen je kunt kiezen. Bijvoorbeeld: 

¿Cuál te gusta más, el boli verde o el azul? Welke vind je het mooist, de groene of de blauwe pen?

Als er niet wordt genoemd waaruit je kunt kiezen, dan gebruik je ¿Qué? 

¿Qué platos te gustan? Welke gerechten vind je lekker?

HOE VERTAAL IK Wat?

HOE VERTAAL IK Welk(e)?

Deberes Huiswerk

- hacer: ficha interrogativos (werkblad vraagwoorden)

- estudiar: interrogativos