Week 16 - Domein 2 - Verhoudingen - Verhoudingen 2

• Rekenen
• MBO
• Studiejaar 1

Rekenen

Domein 2 Verhoudingen

Week 16

Verhoudingen Les 2

Vorige week

Je kunt nu een verhouding gebruiken om:

- een prijs uit te rekenen
- een aantal uit te rekenen
- een hoeveelheid uit te rekenen

Veel sommen zijn opgezet als een klein verhaal, 

zoals bijvoorbeeld een nieuwsbericht. 

Uit zo'n nieuwsbericht dien je de data te halen 

waarmee je de vraag in de som kunt oplossen.

Zoals deze van vorige week:

In Heerlen volgen 

38 vrouwen een 

ICT-opleiding.

Hoeveel studenten 

gaan er in Limburg 

naar het MBO?

Geef ze de tijd om te berekenen 

Één op de 20 studenten van MBO Limburg volgt een ICT- opleiding. Ongeveer 2/5 van de ICT studenten gaat in Heerlen naar school. Een derde hiervan is vrouw.

In Heerlen volgen 38 vrouwen een ICT-opleiding.

Hoeveel studenten gaan er in Limburg naar het MBO?

38 ICT-studenten in Heerlen is vrouw

38 vrouwelijke ICT-studenten is één derde. 
twee derde is dus mannelijk.

drie derde is dan 3 x 38 = 114 ICT-studenten totaal

De 114 ICT-studenten in Heerlen zijn 2/5 van 

alle ICT-studenten in heel Limburg. 
1/5 is dan 114 : 2 = 57 studenten
5/5 is dan 5 x 57 = 285 ICT-studenten in heel Limburg.

285 ICT-studenten is het totale aantal in Limburg

Één op de 20 studenten van MBO Limburg volgt een ICT-opleiding. 

Één op de 20 = 1/20 = 285 studenten

20/20 is dan 20 x 285 = 5700 studenten

3 op de 5 studenten is klaar met de toets.
Dat zijn 12 studenten.

Hoeveel studenten zitten er in de klas?

1. 18 studenten
2. 20 studenten
3. 24 studenten
4. 26 studenten

Student is klaar

Totaal aantal

3

5

12

?

Student is klaar

Totaal aantal

3

5

12

20

x4

x4

20 studenten totaal

200 gram noten kost € 5,-
Je moet € 6,25 afrekenen.

Hoeveel gram noten heb je gekocht?

1. 215 gram
2. 235 gram
3. 250 gram
4. 270 gram

Gram noten

Prijs

200

5

?

Gram noten

Prijs

200

5

50

1,25

: 4

: 4

250 gram noten

6,25

6,25

x 5

x 5

250

Leerdoelen deze week

- Je kunt een verhouding gebruiken om te berekenen 

hoe groot het totaal is of hoe groot de delen zijn.

- Je kunt een verhouding vereenvoudigen. 

- Je kunt verhoudingen met elkaar vergelijken 

als één getal in beide verhoudingen gelijk is.

In een dierenasiel is de verhouding tussen honden en katten 2 op 7. In het asiel zitten 98 katten.

Hoeveel honden zitten er in het asiel?

1. 28 honden
2. 32 honden
3. 36 honden
4. 40 honden

Je gaat roze verf maken door witte verf en rode verf met elkaar te mengen in de verhouding 3 : 2.
Je hebt 2,5 liter roze verf nodig.

Hoeveel rode verf heb je dan nodig?

1. 0,5 liter
2. 0,75 liter
3. 1 liter
4. 1,25 liter

Om tot 2,5 liter roze verf te komen.

Hoeveel verf moet je dan kopen en wat moet je dan betalen?

1. € 33,97
2. € 39,96
3. € 31,97
4. € 35,98

Saskia, Farida en Margo werken in een restaurant. Aan het eind van de avond hebben ze in totaal € 220 fooi gekregen. Saskia heeft 2,5 uur gewerkt, Farida 3,5 uur en Margo 5 uur. Ze verdelen de fooi naar verhouding
van het gewerkte aantal uren.

Hoeveel fooi heeft Farida gekregen deze avond?

1. € 40
2. € 50
3. € 70
4. € 100

3.400 van de 4.000 inwoners van een dorp hebben een fiets.

Vereenvoudig zo ver mogelijk.
Beantwoorden als: xx op de xx

Een fietsenmaker verkoopt 1.260 fietsen, waarvan
720 elektrische fietsen. Wat is de verhouding tussen het aantal verkochte elektrische fietsen en het totale aantal verkochte fietsen? Vereenvoudig zo ver mogelijk.

Wat is de verhouding tussen de lengte en de breedte van het zaalhockeyveld?

Vereenvoudig zo ver mogelijk

1. 3:5
2. 6:3
3. 4:7
4. 7:4

Wat was in 2012 de verhouding tussen het aantal vakanties in eigen land en het aantal vakanties in het buitenland?

Wat was in 2012 de verhouding tussen het aantal vakanties in eigen land en het aantal vakanties in het buitenland?

Vereenvoudig zo ver mogelijk

1. 10:12
2. 15:18
3. 5:6
4. 3:2

Auto A:
560 km met 4o liter

Auto B:
625 km met 50 liter

1. Auto A
2. Auto B

Quinten en Matthijs zijn aan het karten. Quintens kart valt na 7 minuten uit. Hij heeft dan 3 ronden gereden. Matthijs rijdt 5 ronden in 12 minuten.

Wie rijdt het snelst? Quinten of Matthijs?

1. Quinten
2. Matthijs

Kraam A: 3 bossen tulpen voor € 5,50

 Kraam B: 4 bossen tulpen voor € 7,-

Kraam C: 5 bossen tulpen voor € 9,-

Welke kraam is naar verhouding het goedkoopst?

1. Kraam A
2. Kraam B
3. Kraam C

En nu jullie:

Lesmateriaal > Startrekenen Online > 

3F zeeblauwe leerwerkboeken > Domein 2 verhoudingen >

Oefeningen > Verhoudingen

Oefeningen:

Vereenvoudigen
Vergelijken
+ de oefeningen van vorige week