4.3 lezen

H4.3 Lezen
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H4.3 Lezen

Slide 1 - Diapositive

4.3 lezen
Signaalwoorden geven in een tekst het verband aan tussen woorden, zinnen of alinea’s. Wanneer een signaalwoord een reden aangeeft, spreken we van een redengevend tekstverband.

tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
redengevend
want, omdat, daarom, immers, namelijk
• Bart eet geen vlees en vis, hij is namelijk een vegetariër.
• Anya collecteert voor de Dierenbescherming, want zij wil dieren in nood helpen.
Ook een argument is een reden: de reden waarom je iets vindt.
mening
argument
Ik vind Nevermoor een goed boek
omdat
ik me goed kan inleven in de hoofdpersoon.













Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Beeld en opmaak (lay-out)

Beeld:

  • afbeelding

Opmaak:

  • verdeling tekst
  • lettertype
  • lettergrootte
  • kleurgebruik






Slide 4 - Diapositive

Het gaat over:
  • Leespubliek
  • Beeld en opmaak
  • tekstsoorten 

Slide 5 - Diapositive

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst niet voor iedereen, maar voor een bepaalde groep lezers.

Voor welk leespubliek is de tekst bedoeld?
Let hierop:
• het soort plaatjes, de bron, het taalgebruik, het onderwerp, hoe de lezer wordt aangesproken: met u of jij.

Slide 6 - Diapositive

voorbeeld:
Voorbeeld van een tekst geschreven voor jongeren:
Er is een nieuwe griep ontdekt bij zeehonden. Het virus komt van vogels en heeft al honderden zeehonden gedood. Nu kun je denken: ach, het zijn maar zeehonden. Maar als het virus zoogdieren ziek kan maken, kan dat later ook een gevaar worden voor mensen.
(Bron: Know How)

Leespubliek?:
de bron: Know How is een tijdschrift met wetenschappelijke weetjes voor jongeren;
het onderwerp: jongeren vinden dieren vaak interessant;
het taalgebruik: er staan geen lange zinnen en weinig moeilijke woorden in de tekst;
• de aanspreekvorm: de lezer wordt met jij aangesproken

Slide 7 - Diapositive

Kernzin
=
• de zin met de belangrijkste informatie;
• meestal de eerste zin van de alinea;
• soms de laatste zin van de alinea.

De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting bij de kernzin. Meestal is de toelichting een uitleg of een voorbeeld.

Slide 8 - Diapositive

Beeld en opmaak
= de manier waarop de tekst is vormgegeven
Een ander woord hiervoor= lay-out.

Logo= een plaatje waaraan je het bedrijf kunt herkennen.

Huisstijl=  dat wil zeggen dat er altijd dezelfde soort letter, kleuren en plaatjes gebruikt worden.

Slide 9 - Diapositive

De eerste zin van de alinea is altijd de kernzin
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

In een alinea staat vaak een kernzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Uitleggend tekstverband
Soms wordt in een tekst iets met voorbeelden uitgelegd. Je herkent dat aan de signaalwoorden bijvoorbeeld of zoals.

Signaalwoorden
bijvoorbeeld, zo, zoals, ter illustratie

vb: Ik heb veel spelletjes thuis, zoals memorie en monopoly.

Slide 12 - Diapositive

Maken 4.3 lezen
Opdracht 5, 6, 8, 11, 13 en 21 t/m 25

Slide 13 - Diapositive