2L s&g F voorwerpen

Welkom bij Nederlands!
Telefoon thuis of in de kluis.
Op tafel: 
Leesboek, boeken kern + schrift
Kauwgum in de prullenbak
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Telefoon thuis of in de kluis.
Op tafel: 
Leesboek, boeken kern + schrift
Kauwgum in de prullenbak

Slide 1 - Diapositive

boek lezen/nos.nl
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Vandaag
Huiswerk bespreken 
Korte pauze
F voorwerpen
Einde les 

Slide 3 - Diapositive

Grammatica 

Slide 4 - Diapositive

Even herhalen 

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden
In een zin kun je drie verschillende soorten werkwoorden hebben:

1. zelfstandig werkwoord [zww]
2. hulpwerkwoord [hww]
3. koppelwerkwoord [kww]


Slide 6 - Diapositive

Herkennen van [hww] en [zww]
1. Als de zin maar één werkwoord heeft dan is dat zelfstandig:
Wij winnen de spannende wedstrijd.

2. Als de zin meerdere werkwoorden heeft dan is er maar één zelfstandig werkwoord, de rest zijn hulpwerkwoorden:
Wij hebben zaterdag de spannende wedstrijd gewonnen.
Wij willen zaterdag de spannende wedstrijd winnen.


Slide 7 - Diapositive

3. Koppelwerkwoord [kww]
Een koppelwerkwoord KOPPELT het onderwerp van de zin aan het bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord. Het geeft een kenmerk of eigenschap.

Er zijn 6 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen





Slide 8 - Diapositive

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord?
Een zelfstandig werkwoord geeft een handeling aan:
Jan loopt naar school (Jan doet een handeling) = zww

Een koppelwerkwoord geeft géén handeling aan.
Jan is heel moe (Jan doet géén handeling) = kww
Jan wordt blij van zijn hond (Jan wordt iets) = kww
Jan schijnt heel sterk te zijn. = kww

Slide 10 - Diapositive

Zww, Hww of Kww?
Een zin heeft dus ALTIJD een zww of een kww!
Alle andere werkwoorden zijn dan hww

John woont op de hoek van de straat. = zww
John lijkt een sportieve man. = kww
John kan heel goed voetballen. = hww + zww
Door trainen is hij heel goed geworden. = hww + kww

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

  • Persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
  • Geeft aan wat het onderwerp DOET.
  • Voorbeeld: Wij GAAN SPORTEN.
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden in de zin
    + koppelwerkwoord +                 zelfst.nw. of bijv.nw.
  • Geeft aan wat onderwerp IS
  • Voorbeeld:Wij zijn KAMPIOEN GEWORDEN.
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Diapositive



1) DOET het onderwerp iets?
2) JA! Zoek dan alle ww.
3) Samen met pv=wwg


1) IS het onderwerp iets?
2) JA!- dan nwg
3) Zoek alle ww. in de zin.
4) Er moet een kww bij zijn.
5) Zoek woorden die zeggen wat ow doet (bn of zn).
6) Alles samen=nwg
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Huiswerk 
Maak blz 102-103 opdracht 5,6,7,9,10
Leer blz 144-147 +kww

Slide 16 - Diapositive

Lesdoel 

Lesdoel:
  • Je leert hoe je de voorwerpen in een zin beredeneert



Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Oefeningen
Wie?
De klas + docent
Wat?
Voorwerpen (F) opdracht 1 , 2 en 4
Hoe?
Oefenboek kern 104-105

Hulp?
Docent
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
x

Slide 19 - Diapositive

Lezen
We lezen samen blz 148-149 van het handboek

Slide 20 - Diapositive

Korte pauze.......
timer
5:00

Slide 21 - Diapositive

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig
Wat?
Voorwerpen (F) opdracht 5,6,9,10
Hoe?
Oefenboek kern 104-105
Handboek kern blz 148-149
Hulp?
Docent
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Drillster grammatica ßF (en de voorgaande paragrafen)

Slide 22 - Diapositive

Afsluiting
Ik weet wat voorwerpen zijn en hoe ik kan bepalen hoeveel voorwerpen een werkwoord kan krijgen
Ik kan bepalen hoeveel voorwerpen een werkwoord kan krijgen en ik kan de voorwerpen in een zin bepalen

Slide 23 - Diapositive

EINDE LES

Slide 24 - Diapositive