Oefenen MAF 1.2

Oefentoets 1.2 
MAF 
Week 1
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
MAFMBOStudiejaar 1,4

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets 1.2 
MAF 
Week 1

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Wat is een begroting?
A
een kasboek
B
je rekeningoverzicht
C
Wat je op prinsjesdag ziet
D
Een verwacht overzicht van inkomsten en uitgaven

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

waarom maak je een begroting?
A
Om te weten of je geld hebt voor iets
B
Om achter te checken of je geld over houdt

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn vaste lasten?
A
Huur
B
Boodschappen
C
kleding
D
zorgverzekering

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Week 2 

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de definitie van schulden?:
A
a. Schulden zijn openstaande financiële vorderingen op een persoon, bedrijf of op de overheid
B
b. Schulden zijn rekeningen die je nog moet betalen
C
c. Schulden zijn openstaande rekeningen die ontstaan door te weinig inkomen en te laat betalen
D
d. Je hebt een schuld als iemand anders geld van jou tegoed heeft

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer zijn schulden een probleem?
A
Je langere tijd niet aan al je financiële verplichtingen kunt voldoen
B
Er meerdere betalingsachterstanden zijn
C
De betalingsachterstand van de vaste lasten meer is dan 2 maanden
D
Er geen eigen geld is om te schulden mee te kunnen aflossen

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem 3 oorzaken van schulden

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

WGS betekent Wet Gezamenlijke Schuldhulpverlening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aanpassingsschulden ontstaan als er een verandering is waardoor het inkomen daalt of de uitgaven stijgen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij compensatie schulden en overbestedingsschulden is er in beide gevallen sprake van een inkomen wat in principe hoog genoeg is, maar de uitgaven zijn te hoog
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Week 3 

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel huishoudens in Nederland hebben een problematische schuld? (ongeveer)
A
30.000
B
600.000
C
2.000.000
D
60.000

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een problematische schuld?


A
Wanneer je schulden zonder problemen kunt af betalen
B
Wanneer je schulden niet meer kunt afbetalen of gestopt bent met afbetalen
C
Als je geen schulden meer hebt

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je kunt deze maand je huur niet betalen. Welke soort schuld is dit?
A
Rood staan
B
Achterstand in vaste lasten
C
Lening bij de bank
D
hypotheekschuld

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een sociale kaart?
A
Een soort google maps
B
Overzicht van hulpverleners
C
Overzicht van vrienden en familie
D
netwerkoverzicht

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een schuld saneren wil zeggen:
A
iemands budget beheren
B
afbetalingsregelingen afspreken
C
Naar de rechter gaan
D
leefgeld instellen

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sanne is net gescheiden. Omdat ze nu van één inkomen leeft, komt ze niet meer rond en heeft ze achterstanden.
A
Aanpassingsschuld
B
overbestedingsschuld
C
Onder subsidiëring
D
compensatieschuld

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

week 4

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een loonbeslag


A
Als je verplichting zaken niet meer kunt betalen
B
Als je niet meer geld ontvangen van je baas
C
Het meeste deel van je salaris word in genomen door de schuldeisers om je schulden af te betalen

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wie is als eerste verantwoordelijk voor de organisatie van schuldhulpverlening.
A
De rechter
B
de bewindvoerder
C
de gemeente
D
de schuldenaar

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de WSNP
A
Schuldsanering
B
Een soort uitkering
C
Betaalmiddel
D
Een krediet

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe lang duurt de WSNP?
A
6 maanden
B
12 maanden
C
24 maanden
D
36 maanden

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De WSNP (Wet Sanering Natuurlijke Personen) treedt in werking als
A
het wettelijk traject is mislukt
B
het minnelijk traject is mislukt
C
de schulden zijn afbetaald

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

week 5

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat mag een deurwaarder wel en een incassobureau niet? Maximaal 2 woorden

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Het juridisch loket is bedoeld voor mensen met een ..... inkomen
A
Laag
B
Gemiddeld
C
hog

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Verschil tussen inkomensgrens en vermogensgrens?
A
Inkomen is je spaargeld, vermogen is je salaris
B
Vermogen is spaargeld, inkomen is salaris

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke toeslag wordt niet door de belastingdienst uitgevoerd?
A
zorgtoeslag
B
huurtoeslag
C
toeslag op WW
D
kindgebonden budget

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Toeslagen vraag je aan bij
A
de ANWB
B
de gemeente
C
de belastingdienst
D
het UWV

Slide 30 - Quiz

Lesfase 1
wanneer heb je recht op zorgtoeslag?

A
Als je op je zelf woont en het niet zelf kan betalen
B
Als je boven de achttien bent en niet zelf kunt betalen
C
Alleen als je kinderen hebt

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een toetsingsinkomen?

A
Je gaat een schatting maken voor een halfjaar
B
Je gaat een schatting maken van je inkomen voor het hele jaar dat eraan komt
C
Is een bedrag die je terug krijgt van de belasting

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je hebt recht op huurtoeslag
A
Als je een hoog inkomen hebt
B
Als je inkomen niet te hoog is
C
Als je veel spaargeld hebt
D
Als je een hoge huur moet betalen

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is huurtoeslag?
A
Een organisatie die als doel heeft betaalbare woningen te bouwen, verhuren en onderhouden.
B
Een overeenkomst tussen een verhuurder en huurder die wordt afgesloten als een huurder een huis wilt huren.
C
Een financiële bijdrage van de overheid waarmee je een deel van de huur kunt betalen.
D
Kosten die je moet betalen bij het huren van een huis omdat de notaris een transportakte maakt die hij in het kadaster schrijft.

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zou een reden kunnen zijn voor het NIET kunnen krijgen van huurtoeslag?
A
je hebt een laag inkomen
B
je huurt een woning in de sociale sector
C
je hebt teveel spaargeld
D
je bent meerderjarig

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is géén voorwaarde voor huurtoeslag?
A
Legaal in Nederland
B
de huurder is ouder dan 23
C
inkomen niet boven de inkomensgrens
D
vermogen niet boven de vermogensgrens

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat er op je jaaropgave?
A
Inkomen over een jaar
B
betaalde belasting

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions