DISK thema Overtuigen Opstart

Thema Overtuigen
Opstart
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thema Overtuigen
Opstart

Slide 1 - Diapositive

presenteren vs. overtuigen
Wat het verschil is tussen presenteren en overtuigen?


overtuigen
Een goed voorbeeld van overtuigen is reclame, waarbij de verkoper de klant wil overtuigen om iets te kopen.
presenteren
Bij presenteren wil je iets vertellen of informatie geven op een leuke en boeiende manier.

Slide 2 - Diapositive

Wat leer je bij dit thema?
Je gaat oefenen om iemand te overtuigen.

Hoe ga je dat oefenen?
Je houdt een betoog. 
Je vertelt over een voorwerp; je probeert dit te ruilen.
Je zoekt informatie op internet en schrijft een e-mail. 
Je bedenkt wat je leuk vindt en goed kan; je presenteert dit en schrijft het op.

 

Slide 3 - Diapositive

Hoe kun je iemand
overtuigen?

Slide 4 - Carte mentale

Overtuigen, hoe doe je dat?
Je gebruikt goede argumenten.

Je  bent enthousiast. 

Tip: 
Gebruik positieve of informatieve 
bijvoeglijke naamwoorden.

Enthousiast: juiste woorden, lichaamshouding, stem, gezichtsuitdrukking.
gebruik voegwoorden zoals: want / omdat

Slide 5 - Diapositive

Positieve / informatieve
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 6 - Carte mentale

Overtuig mij!
Ik vind deze telefoon fantastisch.
Dit is een geweldige film.
Het is een prachtig boek.
Deze film is zo mooi!
Deze acteur is keigoed.
Deze muziek is super.
Deze pizza is heerlijk.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Welke bijvoeglijke
naamwoorden passen
bij deze reclame?

Slide 9 - Carte mentale

ABC - werkblad
Maak nu in groepjes het ABC van overtuigende woorden.
Team A: 4 bijvoeglijke naamwoorden per letter + 1 zin per letter
Team B: minimaal 5 bijvoeglijke naamwoorden per letter + 1 zin per letter 
Gebruik de volgende voegwoorden in jullie zinnen: 
Team A:  want - omdat – ook – en – als
Team B:  want – omdat – daarvoor – daardoor – als –

bovendien – daarnaast – tijdens
Veel plezier!

Slide 10 - Diapositive