Dinsdag 23 maart 2021

Dinsdag 23 maart
Woordenschat
Nieuwe woorden thema Overtuigen

Lezen
Nieuwsbegrip

Pauze

Schrijven
E-mail naar de docent

























1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Dinsdag 23 maart
Woordenschat
Nieuwe woorden thema Overtuigen

Lezen
Nieuwsbegrip

Pauze

Schrijven
E-mail naar de docent

























Slide 1 - Diapositive

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Nederland.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Diapositive

bereiken
  • aankomen op een plaats of punt;
  • contact met iemand kunnen krijgen;
  • een doel halen; verwezenlijken
  • Zin: Morgen bereik ik mijn ideale gewicht. 

Slide 3 - Diapositive

zich bevinden
  • ergens aanwezig zijn;
  • 'er zijn';
  • welbevinden = je goed voelen, tevreden
  • Zin: Zij bevindt zich nu op een boot, op de Noordzee. 

Slide 4 - Diapositive

het doel
  • iets wat je wilt bereiken;
  • de goal (bij sport);
  • eindpunt van een reis
  • Zin: Het doel is om vandaag 5 nieuwe woorden te leren.

Slide 5 - Diapositive

geloven
  • denken dat iets waar is;
  • helemaal vertrouwen op iets of iemand;
  • meervoud van 'geloof': religie
  • Zin: Hij geloofde niets van wat zij aan hem vertelde.

Slide 6 - Diapositive

gewend
  • wennen;
  • vertrouwd raken;
  • gewoon vinden;
  • Zin: Binnen twee dagen waren we gewend aan het koude weer.

Slide 7 - Diapositive

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: de activiteit, allereerst, allerlei, beperkt, het advies

Slide 8 - Diapositive

Nieuwsbegrip
We lezen samen de tekst door.

Zet een streep onder de woorden die je niet kent.

Beantwoord de vragen

Slide 9 - Diapositive

Pauze
Korte pauze!


timer
15:00

Slide 10 - Diapositive

Je maakt voor school een opdracht over werkstraffen en je zoekt meer informatie. Je gaat een mail schrijven aan bureau Halt. Je vraagt of ze folders voor je hebben.

Slide 11 - Diapositive

Je zit in een hiphopgroepje en je rapt. Je hebt een optreden met je groep en je wil je docent uitnodigen voor dit optreden. Je stuurt een mail aan je docent.

Slide 12 - Diapositive

Je bent jarig en geeft een feest. Je wil je tante uitnodigen voor je feest. Stuur haar een mail.

Slide 13 - Diapositive

Schrijven
Je docent wil een scooter kopen. Hij/zij heeft 1200 euro. Hij/zij wil graag een rode scooter. Hij mag niet ouder dan drie jaar zijn en de kilometerstand mag maximaal 15.000 kilometer zijn.

Slide 14 - Diapositive

Schrijven
1. Zoek op internet naar scooters.
Bekijk verschillende scooters en kies de beste uit voor je docent (maximaal 1200 euro, rood, niet ouder dan 3 jaar en maximaal 15.000 kilometer)

2. Schrijf een bericht aan je docent.
Overtuig hem/haar dat je een goede scooter voor hem/haar hebt gevonden.
Beschrijf hoe de scooter eruitziet, hoe oud hij is en hoeveel kilometer ermee gereden is.
    -Geef argumenten waarom deze scooter de beste voor hem/haar is.
    -Vul het onderwerp van de mail in. Denk ook aan de aanhef en de afsluiting van het bericht.
    -Verstuur naar de docent.

Slide 15 - Diapositive

Disk
Aan het einde van deze les:

  • weet je wat Overtuigen betekent;
  • weet je wat Presenteren betekent;
  • ken je het verschil tussen overtuigen en presenteren;
  • je weet welke woorden je kan gebruiken als je iemand wilt overtuigen.

Slide 16 - Diapositive

Overtuigen en presenteren. Wat is het?
Overtuigen
Presenteren
Je wilt ervoor zorgen dat iemand iets van je overneemt. Bijvoorbeeld jouw idee, jouw mening. Of dat iemand iets van jou koopt. Bijvoorbeeld een reclame.
Je wilt iets vertellen of informatie geven op een leuke en boeiende manier.

Slide 17 - Diapositive

Welke woorden kan je gebruiken?
Als je iemand wilt overtuigen, kan je daar bepaalde woorden voor gebruiken.

Maar ook hoe je praat en je lichaamstaal is belangrijk!

Slide 18 - Diapositive

Voorbeelden
  • Ik vind deze telefoon fantastisch.
  • Dit is een geweldige film.
  • Het is een prachtig boek.
  • Deze film is zo mooi!
  • Deze acteur is keigoed.
  • Deze muziek is super.
  • Deze pizza is heerlijk.

Slide 19 - Diapositive

Opdracht
Bedenk bij elke letter van het alfabet een woord wat je kan gebruiken om iemand te overtuigen. Denk aan:
  • mooi
  • fantastisch
  • geweldig

Slide 20 - Diapositive

Nog geen tijd???
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Nederland.

Slide 21 - Diapositive