2D BAK 1718 les 18 - klemtoonregel + estar

Programa
  1. Controlamos los deberes
  2. Klemtoonregel
  3. Vraagwoorden
  4. Verbo: ESTAR
  5. VACACIONES
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Programa
  1. Controlamos los deberes
  2. Klemtoonregel
  3. Vraagwoorden
  4. Verbo: ESTAR
  5. VACACIONES

Slide 1 - Diapositive

Controlamos los deberes
De klemtoon van de woorden in de woordenlijsten 2.1 2.2 2.3 onderstrepen

Slide 2 - Diapositive

Klemtoonregel

Staat er op het woord een geschreven accent?

Is het antwoord ja, dan weet je al waar de klemtoon ligt, namelijk bij het geschreven accent:

Colón → Co-lón

Teléfono → Te- -fo-no

Número →  -me-ro




Slide 3 - Diapositive

Klemtoonregel

als een woord eindigt op een klinker, een -n of een -s, dan ligt de klemtoon op de voorlaatste ( = op één na laatste) lettergreep

Voorbeelden:

2 lettergrepen: lu - jo / be -sos / ha -blan

3 lettergrepen: tra-ba -jo

4 lettergrepen: pe-li-gro -so

5 lettergrepen: in-te-re-san -te

Slide 4 - Diapositive

Kemtoonregel

als een woord eindigt op een medeklinker (géén -n of -s), dan ligt de klemtoon op de laatste lettergreep

Voorbeelden

2 lettergrepen: mu-jer

3 lettergrepen: ca-pi-tal

4 lettergrepen: in-ves-ti-gar

5 lettergrepen: u-ni-ver-si-dad

Slide 5 - Diapositive

Quizlet Live - VRAAGWOORDEN

Slide 6 - Diapositive

ESTAR
  • Betekenis: Zijn / zich bevinden
  • Gebruik: PLAATSBEPALINGEN  of FYSIEKE TOESTAND of GEVOEL


Slide 7 - Diapositive

A practicar...
  1. ¿Cómo ........ tú?
  2. Nosotros ........ muy contentos con la profesora.
  3. ¿Dónde ............. Alonso y David?
  4. Hola, Pablo. ¿Qué tal ...........?
  5. ¿Tú ........... en Londres?
  6. Diego ......... enojado.
  7. Tú ........... cansada?
  8. Yo no ......... preocupado. 

Slide 8 - Diapositive

¿Ser o Estar?

Estar:

gevoel, stemming, emotie, fysieke toetand, uiterlijkheid.

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

Ser:

Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen

Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive